Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/138

Deze pagina is proefgelezen

zij, wij zijn niet hier om ons in vermoedens en gissingen te verdiepen over den toestand van een meisjeshart, en evenmin om deze kleine vragen te doen, die zij zelve wellicht niet zou kunnen oplossen; maar Wel, om een man te ontmoeten, die reeds behoorde hier te zijn; want in ’t eind, al noemt hij zich de man van het volk, het volk noemt hem Koning, en hij zal toch Wel genoeg opvoeding genoten hebben, om te weten dat de beleefdheid der Koningen vooral bestaat in stiptheid." En terwijl zij dit uitsprak onder een ontevreden samentrekken der wenkbrauwen, begaf zij zich aan het venster, want men hoorde opnieuw den hoefslag van een paard, maar nu in vliegenden galop, alsof de komende al de waarde gevoelde van een oogenblik tijdverlies.

» »Daar is hij! ik verdacht hem ten onrechte!" riep zij nu met levendigheid en als verheugde het haar ongelijk te hebben; doch toen men de voetstappen hoorde van een man op de trap, zag ik haar verbleeken, en een bijna onmerkbaar trillen harer lippen bij het zonderling schitteren harer oogen overtuigde mij, dat zij door heftige innerlijke aandoeningen geschokt werd, die zij moedig bekampte.

»Lovely van hare zijde kleurde sterk en sprong op naar de deur, als wilde zij den verwachten vriend te gemoet gaan; maar twee stemmen te gelijk hielden haar daarvan terug: die van dokter Allerton, voor het eerst van zijn leven streng tegen zijn minnelijk kind, en die van Lady Carlisle. »Lovely! ik wil niet dat gij uw neef Master John Pym te gemoet zult gaan, voordat wij van hem zelven weten, wuat hem hier heen voert," zeide mijn vader.

» »Blijf hier, Miss!" sprak Lady Carlisle met gebiedende stem, Waaraan hare vorstelijke houding en eene beweging der hand eene zulke kracht van bevel gaf, die onweêstaanbaar tot gehoorzamen dwong.

» »Blijf, Miss! welke uwe betrekking en uwe rechten ook zijn mogen op dezen man, hetgeen ik heb te zeggen moet vóór gaan "

»Ik zag mijne arme zuster verbleeken maar zwijgen, terwijl zij roerloos staan bleef. Ik haastte mij haar den steun van mijn arm aan te bieden, dien ik zag dat zij noodig had. Ik zag toen