Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/139

Deze pagina is proefgelezen

reeds den strijd aanvangen tusschen die twee vrouwen, Waaronder noodwendig de zwakke en onervarene bezwijken moest. John Pym liet zich aandienen door Josuah, en trad onmiddellijk daarna binnen.

»Ik, die hem in jaren niet had gezien, moest erkennen, dat zijn uiterlijk voorkomen hem geene groote diensten moest doen, om de gunst te winnen van een vrooljjk, levendig kind, in den eersten bloei harer jeugd.

»Het was een grof, zwaar man, met breede harde trekken en een forsch beenachtig voorhoofd; maar toch op zijn sterk geteekend en hoog gekleurd gelaat lag ongewone geestkracht en schranderheid, en in zijn zielvol oog schitterden levenslust en goede luim, die verrasten en genoegen deden, en die niet weersproken werden door den gullen glimlach om den mond, door de dikke gekrulde mustatsen niet verborgen. Later, toen hij sprak, merkte ik op, dat de uitdrukking van zijn gelaat wisselde naar den indruk, dien hij te weeg wilde brengen; eene mengeling van zachtheid, vastheid en van fijne ironie was daarop beurtelings leesbaar. Hij droeg de haren lang, den baard puntig, alsof hij zich had willen onderscheiden van de partij zelve die hij voorstond; door welke lovelocks en golvend haar eene verfoeiing werd genoemd; zijne kleeding was deftig en zelfs eenigszins weelderig. Hij droeg zwart fluweel. Zijn wambuis werd door een blauw zijden koord aan den hals vastgeknoopt, waarvan de einden met gouden eikels versierd over de effen linnen halskraag hervielen. Zijne stem was zwaar maar welluidend en buigzaam, en hij wist daaraan bij de weinige woorden, die ik hem tot Lovely heb hooren zeggen, een zekere wending te geven, die het begrijpelijk maakte, dat hij beminnelijk kon zijn en behagen als hij het wilde. Welk eene behendigheid en schranderheid die man gehad heeft, bij zijne behandeling der openbare zaken, zal zeker wel in de geschiedenis van ons land en van onze eeuw afgeschetst zijn; ik kan alleen spreken van ’t geen ik opmerkte in de korte maar belangrijke uren van zijne samenkomst met Lady Carlisle in ons huis. Hetzij opzettelijk of wel uit eene gewoonte van achteloosheid, hij trad binnen zonder den hoed af te nemen of iemand te groeten.

»Hoe de Lady dit opnam, ontging mij, daar ik mij op dat