Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/15

Deze pagina is proefgelezen

den. Wel verzette hij zich niet tegen de taak die men hem opleidde, maar hij deed haar niet af; dan scheen de kracht der traagheid zijne éénige kracht, maar zij matte door hare taaiheid af, wie er zich tegen verzette; zijne hardnekkigheid ging tot de verstomping der strafheid toe.

»’t Is een suffert!" spraken meesters en kameraden, als ze hem dof en schijnbaar wezenloos zagen neêrgebogen over zijn arbeid zonder te werken.

»’t Is een woesteling," zeiden weêr anderen hoofdschuddend, als ze hem op anderen tijd, in zijne vrije uren, in boomen zagen klimmen of op daken wandelen, als waren zulke praktijken niet tegen alle regelen van orde in ’t Huis. Die ongelijkheid aan zich zelven maakte, dat niemand hem begreep, en dat niemand zich ook bijzonder veel moeite gaf om over hem te denken. Zijne wildheid gaf hem den titel van »dolle woesteling" door het gansche Huis, en zijne ongeschiktheid tot werken, daarbuiten, stempelde hem als een suffenden luiaard. Zijn voorkomen hielp mede tot de veroordeeling. Het was hem aan te zien dat hij nog zijn groei moest krijgen; breed geschouderd, log van bouw, grof van gebeente, was hij toch kort en dik, dat hem iets dwergachtigs, iets onbehouwens gaf, en iets onbehagelijks, dat vooral uitkwam omdat zijne bolheid geene gezondheid scheen, een weekelijk ziekelijk bleek overtoog zijne ronde wangen: zijne sterke wangbeenderen en breed voorhoofd duidden toch op eene krachtige bewerktuiging, die deze ziekelijkheid (zoo zij bestond) tot iets onnatuurlijks maakte, en het fonkelen van de donkere levendig blauwe oogen gaf somtijds zulk eene uitdrukking aan dit gelaat, dat men, na die opgemerkt te hebben, hun slaperig wegduiken tusschen de oogleden niet meer als stompzinnigheid opnemen kon. Zulke opmerkers intusschen hadden onzen Wollebrandt tot hiertoe niet gadegeslagen, en hij bleef gebukt onder zijn kwaden naam, dien hij dan toch in zeker opzicht verdiende. Regenten, weesvaders en meesters hadden lang geduld geoefend en toegevendheid gebruikt, eer zij tot den maatregel besloten, waarvan gesproken is, en die Wollebrandt zoo noode onderging; en Pieter Jochems zelf had gewoonte te zeggen: »ware hij mijn zoon, hiJ zou er van lusten!" dan, hij was zijn zusters zoon, en wees: