Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/17

Deze pagina is proefgelezen

met al de vooringenomenheid, den zeeman eigen, de zoetheden van ’t zeemansleven te schetsen, waarvan de lieden op ’t land gemeenlijk niet begrijpen kunnen dat het zoetheden zijn; maar Wollebrandt begreep, Wollebrandt voelde in zich iets wakker worden en tot bewustheid komen, dat lang had gesluimerd en dat zich toch door onvoldaanheid met al het andere had getoond.

De gevaren, de krachtsinspanningen, de afwisselingen van het zeemansleven trokken hem aan; de wonderen van de vreemde landen, van de nieuwe wereld, waar de vertellingen van den ouden zeeman hem inleidden, spraken helder en bezielend tot zijne verbeelding. Zijne oogen schitterden, zijne wangen kleurden zich met hoogen gloed, zijn gelaat kreeg eene geheel andere uitdrukking dan die van een goˆlijken suffer. Anna sidderde door eene ingeving dier teêrheid, die gevaren of scheiding voorziet. Vader Jochems schudde het hoofd, Frans drukte zijn jongen vriend de hand, en de oude zeeman fluisterde hem in: »Je moest zien dat je de naaste reis met ons deedt: over drie weken zeilen wij uit!"

»O! als de Regenten het wilden," zuchtte Wollebrandt.

Maar… de Regenten wilden het niet, hetzij ze den gedurigen wisselzin van Wollebrandt wantrouwden, of de zucht naar de zee hun slechts de wensch toescheen om vóór den tijd van hunne tucht ontslagen te zijn, of wel uit zeker vooroordeel tegen dien stand, dat heerschende was onder stille deftige lieden; zij weigerden.

Een paar maanden lang verkropte Wollebrandt zijn spijt, en verpijnde zich op zijne werktafel in machtelooze wenschen en onuitvoerbare hersenschimmen; toen sprak hij bij zich zelven: »Ik kan zwemmen, ik kan klimmen; de gracht is niet al te breed, de muren waren mij nooit te steil… de vensters niet te hoog…" hij beproefde het waagstuk op zekeren nacht: het gelukte. Hij vluchtte, hij werd niet achterhaald.

»Ik heb het altijd gevreesd dat hij een kwaad einde zou nemen," sprak vader Jochems weifelend tusschen smart en toorn; moeder en Anna schreiden in stilte; Frans van Befteren toen hij keerde, bemoeide zich tevergeefs met haar te troosten, en de oude zeeman zeide: »maak je niet moeielijk over dien jongen,