Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/19

Deze pagina is proefgelezen

onbekenden reiziger, maakte dan ook geen bezwaar dien te vervullen.

Bij den vreemdeling binnengelaten, zag hij een man van hooge gestalte en forschen bouw, met sterke trekken, die van vastheid en moed getuigden, en oogen, die zich wel niet wijd openden, maar die van levendigheid en schranderheid fonkelden, terwijl de donkere gelaatstint getuigde, dat hij keerkringshitte en zonnebrand had doorgestaan. Zijne kleeding was prachtig, groen zijden damast met gouden bloemen doorwerkt; hij droeg eene breede kanten bef; een gouden koord sloot het wambuis om de middel; menigte van ringen sierden zijne vingers, en aan eene zware gouden keten, dubbel over de borst neêrhangende, droeg hij eene medaille, die zeker van eenig schitterend eerbewijs getuigde. Een kort breed zwaard, dat het midden hield tusschen een Spaanschen degen en eene Oostersche kris, hing aan een bandelier, en de goudlakensche mantel, dien hij geheel van de schouders liet afglijden, en die in breede plooien nederviel, werd door twee negers opgehouden, terwijl hij daar stond nevens de tafel, waarop schrijfbehoeften geplaatst waren, en waar, naast Oostersch rooktuig, de admiraalstaf was nedergelegd ten teeken zijner waardigheid. Zijn hoofd was gedekt met een ronden, breedgeranden tilthoed, met gekleurde pluim, dien hij echter afnam toen de Regent binnenkwam, wien hij terstond aansprak bij zijn naam.

»Ik begrijp niet, hoe het zijn kan, dat ik bekend ben bij U Hoog-Edel-Gestrenge," riep de Regent verbaasd.

»Mij verwondert het minder, dat gij mij niet herkent, waardige heer!" Daarop, na eenig stilzwijgen, waarin de andere tevergeefs zich die trekken trachtte te herinneren, vervolgde de Admiraal:

»Ik ben uw oude pupil, het kind dat het liefdebrood uwer barmhartigheid heeft gegeten, en die het versmaadde uit trek naar wondere avonturen, die hem ten leste tot eene fortuin hebben gebracht, daaraf hij en gij niet hebben gedroomd. Om in één woord het al te zeggen, al herkent ge mij niet, het geval met den weesjongen Wollebrandt Gleijms de Jonghe zal u niet gansch uit de memorie zijn gegaan, en hier staat hij voor u, na meer dan dertig jaren afzijns! dank zij Gods gena-