Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/196

Deze pagina is proefgelezen

doogen in, dat gevallen grootheid opwekt in het menschelijke harte. Deze hier geeft u bij den eersten aanblik eene andere gewaarwording, eene meer snerpende en die pijnlijker aandoet. Hij brengt schrik en beving over wie hem nadert, niet slechts dien tragisch en schrik en weemoed, door meewarigheid ingeboezemd, maar iets als onrust en huivering, iets als de siddering, die u aangrijpt in de nabijheid van een gevaar, van een wezen, in welks bijzijn men zich niet veilig gevoelt; iets, dat de verwondering doet ophouden, hem in kluisters te zien, iets dat dien maatregel bijkans wettigt! Eene onbeschrijfelijke uitdrukking van wilde smart en verbittering verwringt zijne edele trekken; een bloedig rood omcirkelt zijne oogleden, alsof brandende tranen ze geschroeid hadden, en toch flikkeren die oogen van iets vreeselijkers dan toorn; er is iets in dien blik dat aan waanzin doet denken. De diepe rimpels, die het voorhoofd groeven, het korte, grijzende haar, dat opsteekt als ten berge gerezen onder de ijselijkheid der ellende; de lange zware baard, die ongeordend daarheen groeit; de kleeding van satijn en goudborduursel, die haveloos en versleten nauwelijks meer het lichaam dekt, al getuigen ook die lompen van des dragers rang, alles bewijst dat de ongelukkige lijder lang reeds, veel te lang, in dezen jammerlijken toestand is gebleven, en dat de gezondheid des lichaams, allermeest die der ziele, wordt bedreigd.

De geboeide ledematen hebben eene forschheid die eene ongewone spierkracht laat vermoeden. Wat zou deze man doen met die kracht, zoo zij niet door ketenen ware bedwongen? is eene gedachte, die oprijzen moet bij elk, die hem in deze eenzaamheid kon bespieden. Zoo wij geen fakkeldrager hadden om ons voor te lichten, zou men hem niet kunnen zien maar, toch zou men hem kunnen hooren schudden aan dien keten, met eene drift, als wilde hij hem verbreken, met eene inspanning van kracht, die aan de mogelijkheid doet denken, dat die poging zou kunnen gelukken.

En toch is Vittore Pisani niet krankzinnig, en hetgeen hem zoo forsch aan dien keten doet schudden, met zulk een vlammenden blik en zulk eene zichtbare inspanning, is niet het gevolg van redelooze woestheid, maar wel van aandoeningen zoo bitter