Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/211

Deze pagina is proefgelezen

de geheime benijding en naijver op zijne vroegere daden hunne stille Schadenfreude hadden aan zijn val. Men hield zich niet tevreden met hem terug te roepen, nu, tot een intocht, die welgeene ergernis zou geven aan zijne benijders, maar men kreet uit dat hij schuldig was, en men vond noodig naar zijne schuld te onderzoeken. Er waren verraders geweest op zijne vloot, lafhartigen althans, die zich hadden afgekeerd te midden van ’t gevaar, en zij werden gestraft, zooals zij verdienden; maar men gebruikte hunne schuld om den zuiveren naam van den grijzen admiraal te bezwalken, alsof ook aan zijne zijde verraad en lafheid ware geweest; en van toen af volgde daaruit, dat men hem als verrader en lafaard strafte. Men verklaarde hem vijf jaren lang onbekwaam om de Republiek in eenige openbare betrekking te dienen, en om \’t al te kronen, wierp men hem in de gevangenis en sloeg hem in ketenen!

In ketenen! de man, die zooveel had geleden en geofferd om de macht en de eere der Republiek te handhaven. In ketenen! de overwinnaar van Antium, de held, wiens krijgsverrichtingen in Dalmatië zeven belangrijke kuststeden aan Venetië hadden hergeven, in dezen laatsten oorlog! In ketenen! de man, die met echt Romeinsche burgerdeugd het hoofd gebogen had onder het vonnis van den Senaat, die geene klacht had laten hooren, geene wederspraak had geuit, die geen beroep had gedaan op zijne deugden of verdiensten, om hunne hardheid te lenigen; de man, wien men in alle gerustheid op zijne krijgsmanseer gevangen had kunnen stellen in zijn eigen huis, en wien open deuren zouden binnen gehouden hebben uit besef van plicht. Dien man gaf men niet eens dát bewijs van vertrouwen.dat men hem toch in alle veiligheid had kunnen verleenen; men klonk hem liever in ketenen, als een woesten kwaaddoener, van wien men het ergste kon vreezen, totdat de smart der krenking, het vlijmend mistrouwen, nog meer dan het knellende ijzer, hem in een toestand zouden brengen, die zulke kluisters noodzakelijk maakte. Maar zoover was het nog niet gekomen, hoewel hetgeen wij aan hem waarnamen bij den eersten blik, op de mogelijkheid van zulk een uitersten jammer moest doen denken. Hij had niet zich zelf moeten zijn, zoo wij hem anders