Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/230

Deze pagina is proefgelezen

met hetzelfde laconisme, zonderdat een spier van zijn gelaat zich vertrok.

Hij vond nu zelfbeheersching genoeg om de aankondiging eener plotselinge en algeheele verandering van zijn lot niet te ontvangen met de uitsporige blijdschap van een misdadiger, die onverhoopt zijne gratie krijgt, noch met de woeste voldoening van een verongelijkte, die het oogenblik der vergelding ziet naderen; maar met de helderheid van een, die ontvangt wat hem toekomt, en die niet eens gehaast is het aan te nemen. Mogelijk schijnt die koelheid onwaarschijnlijk, maar zij is historische waarheid en tevens verklaarbaar als psychologisch verschijnsel. Groote karakters en machtige geesten vallen niet uit in een juichtoon als zij zich plotseling, zonder overgang, uit de diepte van ellende op het toppunt hunner wenschen zien gesteld. Eene inkeering tot zich zelven is de eerste uitwerking van zulke lotswisseling. Zij laten zich niet in vervoering wegsleepen door hun geluk, maar zij hebben noodig het van alle zijden te bezien en er zich mee te vereenzelvigen. Zij vatten het te diep en te ernstig op om er uitgelaten bij te zijn.

Bij een zuidelijk volk vooral, wier nationale zwakheid het is zich al te veel aan indrukken over te geven, wordt het als het hoogste bewijs van kracht beschouwd, over zijne aandoeningen te kunnen heerschen. De impassibiliteit (mogelijk om der zeldzaamheid wille) wordt er nog hooger geschat dan de geestdrift, dan de moed zelf. En Vittore Pisani, levende in eene eeuw, waarin men nog op oude Romeinsche tradities teerde, zelf afkomstig uit een geslacht, dat Romeinsch bloed in de aderen had, zou gemeend hebben aan dat bloed, aan zijn eigen faam en eere te kort te doen, zoo hij uitgelaten blijdschap had getoond, zoo hij bij het vernemen zijner bevrijding eene andere dan eene rustige, onbewogen houding had aangenomen.

Kalm strekte hij de handen uit, die zoo hadden getrild van ongeduld in hunne ketenen, om ze nu te laten ontboeien. Rustig bleef hij gezeten, tot de beugels waren losgemaakt, die hem de enkels hielden omsloten.

Toen stond hij op; het was blijkbaar, dat de gewoonte sterker was geworden dan de natuur, want hij hield zich niet dan met moeite staande, maar toch wendde hij zich met waardig-