Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/231

Deze pagina is proefgelezen

heid tot den Senator, zeggende, dat hij behoefte had zich gemeenzaam te maken met het denkbeeld zijner vrijheid, eer hij die werkelijk kon genieten, en dat hij daarom verzocht nog dezen nacht in zijn kerker te mogen blijven.

De Senator bleek meer verrast en getroffen door dit verzoek, dan de gevangene zelf bij de tijding, die de Senator even verrassend als verblijdend had geacht.

»Bedenk, Heer!" sprak hij in eenige verwarring, »dat de Senaat gezind is u te herstellen in uwe ambten en waardigheden; dat de Republiek uwe diensten noodig heeft!"

»Juist daarom, machtige Senator! moet ik mij hier eerst bekwaam maken tot die diensten, die de Republiek van mij wacht." En daar de Senator aarzelde met zijn antwoord, vervolgde Pisani met een tintje van ironie: »de doorluchtige Senaat heeft mij hier te lang huisvesting verleend, om mij nu zoo plotseling de herbergzaamheid op te zeggen."

»Heer Admiraal!" hernam de Senator met toenemende verlegenheid, naarmate hij zag dat het ongehoorde verlangen ernst was, »de Raad zal volgaarne aan ieder uwer billijke wenschen voldoen, maar dezen hier, verschoon mij, dezen hier zal hij moeten weigeren in ’t belang van Venetië het volk" (het hooge woord moest er uit) »het volk eischt met onstuimigheid uwe bevrijding, en het zal zich niet laten bevredigen; het zal niet rustig uiteengaan voordat het u zelven in vrijheid heeft gezien."

»Zoo toon aan de goede gemeente deze mijne ketenen, die nu verbroken zijn, en meld haar, dat ik morgen, bij het aanbreken van den dag, als een vrij man in haar midden zal zijn! Laat het haar uit mijn naam gezegd worden, dat ik dezen nacht noodig heb om mij te bereiden tot de nieuwe plichten, die ik heb te vervullen; dat ik het nog niet met mij zelven eens ben, hoe ik ze zal opvatten…, dat ik mij beraden moet met mijne consciëntie en met God."

En toen de Senator weifelend staan bleef, als wachtte hij nog een veranderd besluit, hervatte de gevangene met eenige gejaagdheid, als kon hij den kleinen prikkel van dezen tegenstand nauw meer met lijdzaamheid dragen:

»Geloof mij, heer Senator! dát wat ik bedoel, is om aller bestwil," en op zijne armen wijzende, waarin de boeien hun