Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/77

Deze pagina is proefgelezen

garneeren, terwijl zij luistert naar de zoete toespraak van mijn heer den eersten kamerdienaar, die haar onvermoeid gezelschap houdt.

Het blijkt echter, dat zij meer gewillig is in ’t hooren naar zijne taal, dan in ’t gunstig beantwoorden daarvan. »Neen, Willem!" spreekt ze, »’t is een dwaas drijven van u mij daartoe te persen; ’t is voor ons nog geen trouwtijd; we zijn beiden gewend aan eene goede tafel en licht werk, en zonder noodzaak het geval om te keeren, en voor zwaren arbeid moeizaam een stuk broods te winnen, dat lijkt mij niet, zoomin als u.

»Maar denkt gij dan, Sophie! dat de baron, dien ik zes jaren lang gediend heb, met de meest mogelijke getrouwheid, en tot zijne groote satisfactie, mij uit zijn huis zal laten gaan zonder verzekerd te zijn, dat ik mijn brood heb; of meent gij, dat het hem aan invloed ontbreekt, om mij van eene goede officie te voorzien?"

»Ik heb er nog niet over gedacht, Willem, maar nu gij maakt, dat ik er over denken moet, zeg ik u… reken er niet te veel op."

»Wat gij, vrouwen, toch van ongeloovige natuur zijt, betwijfelt gij den goeden wil van Mijnheer!"

Zij schudde ontkennend het hoofd.

»Nu dan, wat suft ge! Eet hij vandaag niet met Mevrouw bij den President- Burgemeester?" Zij knikte toestemmend, en haalde even de schouders op, of de vraag te dwaas was om antwoord te verdienen.

»Is Mijnheer gisteren niet met de Hoogheemraden van Rijnland een toer wezen doen naar Rijnsburg, en werwaarts de tocht verder ging?"

»Ik heb geen reden, om hierop neen te zeggen."

»En morgenavond gaan ze beiden naar het cercle van de Prinses, de gemalin van den Stadhouder."

»Wel waarom zouden ze niet? Ze gaan immers overal en altijd met de Grooten en Prinsen op en neêr. Gij, die met den baron gereisd hebt, weet het beter dan ik; het zijn dan ook belden geboren edellui en van den besten adel, als ik wel gehoord heb."

»Dat ze rijk zijn, weten wij beiden door ondervinding," voegde