Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/82

Deze pagina is proefgelezen

In eene nauwe, maar toch niet geheelonaanzienlijke dwars straat der Prinselijke residentie, waar de huizen, aan populieren gelijk, zich te hooger verheffen, naarmate zij zich enger tusschen elkander zien ingeperst, stond een huis, dat drie à vier verdiepingen had, waarvan de gelijkvloersche was ingenomen door een kleinen parfumeriewinkel, toenmaals nog geen magazijn, doch waar de dames toch reeds hare Fransche pomades, blanketsel en eau-de-luce konden koopen, hoewel het waar is, dat zij er noch het nieuwste, noch het fijnste zouden vinden. De eerste verdieping was ingenomen door eene stokoude Duitsche dame, die in hare eerste jeugd als hofjuffer tot den dienst van Amalia van Solms in Holland was gekomen, en nu, te oud en te zwak om naar haar Vaderland terug te keeren, van een klein jaargeld leefde, dat intusschen voor hare geringe behoeften toereikende was. De tweede verdieping was voor ’t oogenblik onbewoond, en de derde, die, welke ons het meest aantrekt, strekt tot verblijfplaats aan een zeer jeugdig meisje, dat er in volkomene eenzaamheid en in strenge afzondering schijnt te leven, ook in de volstrekte ontbering van al wat de weelde en de gemakken des levens uitmaakt. In dit onaanzienlijk vertrekje wordt niets gevonden, dan hetgeen tot de onmisbare behoeften behoort; een klein turfvuur brandt er op den haard, dat genoegzaam ware geweest, om de kleine ruimte te verwarmen, zoo de slecht gesloten deuren en ramen niet te veel tocht hadden doorgelaten, en vooral zoo, bij de al te groote nabijheid der dakpannen, de zoldering eene meer goed verzekerde ware geweest, Vier stoelen met houten zittingen, eene kleine vierkante tafel, eene bedstede met groene karsaaien gordijnen, en eene soort van antieke commode, op drie poot en hinkende, waarvan slechts eene enkele lade meer sluiten wil, terwijl de overigen uit nooddwang half openstaan. Dit meubel, in betere dagen het pronkjuweel der eerste verdieping, en dat nog hier en daar de sporen droeg van keurige bewerking in het ingelegd hout, was zeker, uit aanzien van den toestand van invalide, naar de derde verdieping verbannen, waar het ten minste nog eenigszins meubelde.

Verder waren de muren wit en vrij ruw met kalk overtogen; eene plank met kapstokken daartegen gehecht, moest het ge-