Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/90

Deze pagina is proefgelezen
Non, le Dieu Souverain
Ne lui tend plus la main,
N'a plus soin de sa vie.

»en eerst dan als de angst der ziele mij tot het gebed heeft gedreven, mag ik weêr zeggen met volle bewustheid van 't geloofsvertrouwen :

Mais o Dieu, mon Sauveur,
Ta céleste faveur
Fut toujours mon partage ;
Plus le mal est pressant ,
Plus ton secours puissant
Relève mon courage.
Toujours quand j'ai prié,
Toujours quand j'ai crié,
Dieu, touché de ma plainte,
Loin de me rébuter,
A daigné m'écouter
De sa Montagne sainte.

»Maar gij kent het gewijde lied, dat we zoo vaak te zamen ten Hemel opzonden, ik toen nog niet als nu de volle kracht en beteekenis daarvan ervarende. Veellicht acht gij het vreemd van mij, dat ik nog eenzaam blijve, en niet naar aansluiting zoek met geloofsgenooten;… hier, waar men zegt, dat zoovele onzer landgenooten samenzijn…

»Helaas! de omstandigheden hebben als een onoverkomelijken muur van afscheiding tusschen ons opgericht. Ik woon hier in bij eene Fransche vrouw, maar zij is geene geloofsgenoote; zij behoort tot de kerk van Rome, maar zij schijnt mij eene vrij onverschillige Katholieke; zij begrijpt gelukkig niet wie en wat ik ben, en een rechtmatig wantrouwen, dat ik tegen haar heb opgevat, dwingt mij haar dat alles te verbergen. Tijdens, de korte ziekte van mijn’ trouwen Marc, heb ik hare hardheid en eigenzinnigheid opgemerkt… zij is daarbij zeer ergdenkend en baatzuchtig, op zulke wijzen dat ik haar mijne kleinoodiën heb moeten in pand geven, toen zij begreep, dat de onkosten van de ziekte en de begrafenis van Marc mijn gereed geld hadden uitgeput; aan hare beschikking moest ik dit punt overlaten, ik, die niets wist van de treurige vormen, die hier