Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/93

Deze pagina is proefgelezen

dankbare; soms is het mij, als ware mij met dit leven, dat ik nu leve, het zwaarste lot opgelegd.

»Toch zal ik eenmaal aankomen in ’t eigen vaderland, in ’t Huis des Vaders, waar vele woningen zijn.

»Ik vreeze slechter van Madame Le Loup te denken, dan ik mag; maar in waarheid, zij haast zich niet met hare belofte te voldoen, en ik begin te gelooven, dat de lust om zich door mijn langer verblijf van mijne kleinoodiën te verzekeren, haar die goede diensten doet uitstellen; en gisteren, melieve! deed zij mij een voorslag, dien ik niet begrep, doch die mij ontrust en eene onbestemde vreeze aanjaagt. Ik ontmoet somwijlen in dit huis, als ik Madame Le Loup heb te spreken, een jongmensch van een vrijpostig en aanmatigend voorkomen, wiens manieren mij bijzonder tegenstaan, en gisteren, toen ik haar klaagde over het lastig gedruisch, dat telken male mijne nachtrust stoort, zeide zij mij, dat Mijnheer de V. (zoo heet die jonkman) zijne dagen aan de Fransche Ambassade moest doorbrengen, en dus wel recht heeft, zijne nachten met zijne vrienden aan, vermaak toe te wijden, dat ik mij wachten moest hierover te klagen, en liever trachten de gunst te verwerven van dien jongen edelman, die mij groote diensten zou kunnen doen, en dat zij mij met hem samen wilde brengen, mits ik beloofde, hem hoffelijk te bejegenen, en gehoor te geven aan zijne wenschen. Ik begrijp niet, wat hij mij zou te vragen hebben; maar in ieder geval moet ik die samenkomst vermijden, want Mijnheer de V. is bij den Graaf d’Avaux, de vijand mijner familie, en deze had mij maar te zien om mij te herkennen. De Koning houdt strenger oog op den hoogen adel, dan op de kleine burgers; d’Avaux zou mij, kunnen opeischen als eene Fransche wees, en dus onder de voogdij des Konings! Dan, dan eerst zou een schrikkelijk lot mij wachten, dan opende zich voor mij eene kloostergevangenis! Hortense! ik durf hierover niet langer nadenken; want mij duizelt het hoofd, en ik zal moeten vluchten, als Madame Le Loup en de Heer de V. zich tegen mij vereenigen en als ik dan denk wat Eugène lijden zou, zoo hij dit alles weten kon. en indenkt, dat hij mij voor zooveel zorg en ellende had kunnen bewaren, had hij den moed gehad, mij tot gemaal te zijn