Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/181

Deze pagina is proefgelezen

stellaadje bereikt en stapte die op; wierp de hoekige, veelkleurige kaproen, mede van bellen voorzien, als van blijdschap hoog in de lucht, liep toen regelrecht op meester Jehan toe en, hem om den hals vallende, riep hij uit: — »Teruggekeerd? dat is welgedaan!”

»Coquinet! gij herkent me?” riep de andere, met blijde verrassing in den toon.

»Onder duizenden, zooals gij ziet, en gij mij: nu dat's geen wonder, den zot kent men aan zijne bellen, niet waar?”

»U allermeest aan uw goed harte, dat geen vriend vergeet... zoo ik daarop had durven rekenen, ik had...”

»Voorwaar eene groote zonde tegen de vriendschap, dat gij daarop niet hebt durven rekenen, Jehannot!” zeide Coquinet ernstig, hem aanziende onder hoofdschudden.

Jehan boog het zijne met een zucht. — »Ik heb zooveel van de menschen geleden, dat ik niet meer aan hen kàn gelooven.”

»Maar geloof dan aan u zelven, ongelukkige!” sprak Coquinet, met vuur en met klem, »ik kan 't u aanzien dat gij dit verzuimd hebt, en dat gij slecht gevaren zijt, zeker door eigen schuld.”

»Met andere woorden, 't is billijk dat ik lijde en vertreden worde, niet waar!” hernam Jehan bitter.

»'t Is althans geen mirakel bij uwen korzelen aard! doch spreek op, waar zijt ge geweest? wat hebt ge gewerkt? waartoe zijt gij hier?” ging Coquinet voort, levendig en met hartelijkheid.

»Dat alles laat zich met zoo in één adem uitzeggen, zonderling niet hier...” hernam Jehan, reeds een weinig strak.

»Och, waarom niet? de Bruid met het edele gezelschap is zoo pas ter Kruispoorte binnengetrokken, en bij al de haranguen, huldebewijzen, presentatiën en eeregeschenken, die men dezelve zal aandoen, is er kans dat we nog twee volle uren voor ons hebben, eer wij een slipje van haar sluier te zien krijgen! Doch ik voor mij zou u zoolang niet konnen aanhooren; ik had eene boodschap van mijn meester in de oude Halle en moet naar 't Hof terug, om bij de ontvangst der nieuwe Hertogin present te wezen...., daarom zeg me schielijk het noodigste, en vorders zoo laat me weten waar uwe herberg is, en ik zal u komen opzoeken, zoo ras ik ontslippen kan.”

Mijne lezeressen zijn teleurgesteld; zij zien een hofnar opvoeren, en zij hebben geene enkele aardigheid gehoord....; zij achten dat Coquinet tegen zijn kostuum zondigt, met te spreken