Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/182

Deze pagina is proefgelezen

als ieder ander; doch zij mogen bedenken, dat hij niet in zijn ambt was, en dat lieden, die door hunne levenstaak hetzij tot ongemeenen ernst, hetzij tot altoosdurende scherts zijn veroordeeld, in den regel het contrast van dit alles zijn in 't gewone leven. Daarbij, de narren waren niet alleen geroepen om grappen te maken; tot dit zonderling ambt werden veeltijds gekozen (vooral aan 't Bourgondische Hof) personen van goed oordeel en schranderheid, die op velerhande wijze gebruikt worden, zelfs tot diplomatieke onderhandelingen van kieschen of hachelijken aard, waartoe de officieele ambassadeur, door zijne kwaliteit minder plooibaar, niet goed kon gebruikt worden; en Coquinet de IIde, le grand fol de Monseigneur, zooals hij genoemd werd, was voornamelijk een van hen, die meer dan eens met zoodanigen last was vereerd geworden. Hij was, zooals ons blijken zal, een man met een goed hoofd en een goed hart, en het was dus zeer natuurlijk, dat hij, bij het zien van een lijdend vriend, zich liefst onthield van de aardigheden, die tot zijn beroep hoorden. Als hij hofnar was, speelde hij zijne rol goed: nu was hij een oogenblik mensch. De post, dien hij bekleedde, was zoo weinig een verachte, dat Hertog Philips de Goede een der kinderen van een geliefd hofnar zelf ten doop had gehouden, en dezulken genoten vrijheden, rechten en een invloed die zóó groot was, dat lieden van aanzien, die met de costumen van 't Hof bekend waren, het wijsheid achtten met deze officieele zotten op een goeden voet te staan. Onder 't volk waren ze meestal bemind; zij waren van 't volk, en men wist dat zij de groote Heeren duchtig kastijdden met den geesel hunner satyre. 't Was voor menig verdrukten en geplaagden vazal een troost, te zien hoe zijn Heer nederbukte onder de slagen van den rinkelenden narrenscepter. Maar Jehan vraagt onze aandacht; en hij is van dezulken, die het diep gevoelen als men hen veronachtzaamt...

»Gij hebt naar mijn werk gevraagd, ziehier!” spreekt hij, met een bitteren glimlach op de decoratie wijzende, die den achtergrond uitmaakt van het tooneel, waarop de colossale leeuwen geplaatst waren.

»Bijlo! dat's geene vordering voor een miniatuurschilder!” sprak Coquinet zorgelijk.

»Het is immers aldus, dat men de oogen der Vorsten trekken moet, die niet open zijn dan voor 't gene blinkt en rammelt!” sprak Jehan.