Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/197

Deze pagina is proefgelezen

naam en rang te behijliken. In de bruidsgift, die er gevorderd wordt, is reeds door mij voorzien; Messire Adolf heeft toegestemd; Messire Antonie, uw naaste bloedverwant, verlangt het, en ik wil het. Zie toe, hoe gij zult gehoorzamen.”

»Ik weet, dat ik niet vermag tegen uw wil, Monseigneur! maar toch, ik smeek u te bedenken, dat het de weeze uws vaders is, die gij dusdoende tot disperacie zult brengen!”

»Jehanne, ik draag u een goed harte toe om u zelve; breng mij niet voor den geest, wat.... mij beter is te vergeten....”

»Om uwer goeder gunst en genegenheidswille dan, Monseigneur! laat mij niet uitgehijlikt worden aan een kind!”

»Eilieve! wat schade! zoo zult gij gemalin en voogdesse zijn: de meeste vrouwen streven naar zulken staat...”

»Ik ben niet heerschzuchtig, doorluchtige Heer! en mij jookt gansch niet naar zulk meesterschap. Gelijkheid van ziel en zin zou, naar 't mij voorkomt, het luk van 't hijlik moeten uitmaken, en nu, overweeg dit, Heer! ik ben tot mijn tweeëntwintigste jaar gekomen, en Philippe is nog geen volle veertien! hij heeft een gouverneur van noode, geene gemalin.... Hoe wil men, dat ik hem het respect en de obedientie zal betoonen, die eene vrouwe haar Heer en gemaal schuldig is....?”

Karels natuurlijk gevoel van billijkheid moest instemmen met haar oordeel over die verbintenis, monsterachtig, zooals alléén de eerzucht en de staatkunde er kunnen uitdenken. Hij zag haar aan met deelnemend welgevallen; hij voelde zich bewogen hare partij te nemen; maar hij deed het op zijne wijze:

»Van dat alles behoeft tusschen u en Philippe gansch geene sprake te zijn, in den eersten tijd althans...; mits gij toestemt in 't geen er van u verlangd wordt, behoudt gij volkomenlijk uwe vrijheid. Het geldt hier alleen eene schikking der familie, om twee namen te verbinden, en u aan mijn Hof den rang te geven eener gehijlikte vrouwe. Wij zullen vaststellen, dat Philippe ridder moet zijn en de sporen verdiend hebben, eer hem de rechten van een gemaal worden toegekend. Terstond na de alliantie neem ik hem mede op mijn naasten veldtocht. Ik zal hem den ridderslag niet schenken om niet, dat verzeker ik u, en, daar ik zijne vaillantie uitermate zeer mistrouwe, kunnen er jaren verloopen eer....”

»Monseigneur, verschoon mij! zulk verdrag is mij tegen: het hijlik is een sacrament, doorluchtige Heer! Ik weet, dat gij zelf