Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/198

Deze pagina is proefgelezen

het hoog en heilig houdt...; hoe mag ik van u op dezen uw bruiloftsdag de belofte aannemen van een hijlik, dat bindt en ontbindt te zelfder ure, van gehoorzaamheid en trouw, die bezworen wordt, om niet te worden nagekomen? Dat zou schennis zijn van de geboden Gods en van de instelling der Heilige kerke!”

»Gij spreekt goed en waar, Jehanne mijne en welbeminde nichte!” riep Karel overtuigd en bewogen. »Gij zijt eene kloeke en vrome jonkvrouw, en ik wil niet dat men u geweld zal aandoen. Daarom, bij uwe eere en trouwe! zeg uit, of er onder mijne ridders en edelen een ander is, die uw harte heeft gewonnen, en wien gij wel gaarne uwe hand zoudt schenken...!”

»Neen, Moseigneur!” hernam zij rustig en openhartig. Een zoodanige is er niet; ik voele mij veeleer roeping tot het klooster....”

Karel trok misnoegd de wenkbrauwen samen. — »Gij vrouwen meent uit allen nood geholpen te zijn met de wijk te nemen in 't klooster; dat sta ik u niet toe; ik begeer u aan mijn Hof te houden... maar gehijlikt... maar in aanzienlijken staat. Richt u daarnaar, en zie eene keus te doen, staande de acht dagen van het tournooi. Tot zoolang dient Mijnheer van Ravesteijn nog gecaresseerd met wat hope; daar heb ik mijne redenen voor. Alzoo gij, draag en verdraag; maar toon me een blij gelaat en wees rustig; want ik ben van nu aan uw bondgenoot, en zal niet dulden, dat men u moeite aandoet.” — De Hertog knikte minzaam, reikte haar de hand, die zij kuste, en verwijderde zich.

»Hier, Coquinet!” sprak hij tot dezen, die hem bij den ingang van het kabinet stond op te wachten. »Blijf wat toezien op mijne Vrouw—nichte, dat ze van niemand overlast lijde... bij 't afloopen van 't feest!” En Olivier de la Marche ziende, die mede tot daartoe gevolgd was, in afwachting zijner bevelen:

»Ah ça, sire Hofmeester! laat de fakkelen aanrukken en de muziek plaisantelijk spelen: wij gaan onze vrouwe bruid wegleiden.”

Jehanne van Bourgondië had eene kostbare overwinning behaald; zij voelde zich verlicht en bemoedigd, maar nog niet gered; zij kon nog niet besluiten de rustige wijkplaats, waar zij over zich zelve en haar lot kon nadenken, te verlaten voor de woelige feestzaal, waar zij een »blij gelaat” moest toonen, en waar zij bespied en vervolgd zou worden. Zij zette zich neer op eene bank, met