Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/207

Deze pagina is proefgelezen

uit te spreken; maar geheugen u dan niet mijne bedevaarten naar Damme, waarbij ik door niemand wilde verzeld zijn, en waardoor ik u en onze kameraden wel eens stof gaf tot spot en plagernij?”

»Die ge maar zelden lijdzaam doorstondt. In trouwe! nu schiet mij dat te binnen, doch wie kon toen ook weten, dat het om de dochter van Celia Kickins zou zijn? Nu eene andere vraag: hoe nam de moeder uwe bezoeken op?”

»Zoo goed als ik maar wenschen kon. Toen ik nog te Damme woonde, was zij mij zelve als eene moeder, en later, als ik uit Brugge tot haar kwam, was ik altijd welkom, en zij sprak dikmaals met mij over hare Jehanne, en over de hoop, die zij had, haar een goeden bruidsschat te kunnen geven; en als ik dan treurig werd en zeide, dat ik arm was en wees, trachtte zij mij op te beuren en moed te geven, zeggende dat ik maar alle vlijt moest doen, om een bekwaam meester te worden in mijne konst, en dat het overige zich wel schikken zou. Toen ik haar eindelijk kon mededeelen, dat ik door uwe bekendschap in eenige gunst geraakt was van den Graaf de Charolois, en dat ik iets voor hem zou schilderen, scheen dat haar veel genoegen te doen; maar toen later uitbarstte wat er te Brugge beraamd was, en toen ik haar kwam meedeelen, dat ik vluchten zou en als balling wegtrekken, opdat de anderen, die bleven, het deel hunner schuld op mijne schouderen mochten werpen, toen was zij uitermate zeer verslagen en verstoord, en zeide dat ik om harentwille nooit behoefde te keeren; want dat haar huis en hart gesloten waren voor wie kwaad en opstand had bedacht tegen zijn overheer.”

»Waarheid is, dat vrouwe Celia Kickens zich altijd eene bij uitstek getrouwe vazale heeft betoond van haar Heer?” merkte de hofnar aan met een ironiek glimlachje.

»Hetgeen niet belet, dat zij mij de jeugdige fout wel zou vergeven hebben, zoo ik maar tijdig had kunnen keeren, en op betere wijze dan nu!” zuchtte Jehan, »vooral daar nu Karel haar Heer is als de mijne; en wat Jehanne belangt, die heeft er mij zeker nooit eene misdaad van gemaakt; zij schreide alleen, omdat zij mij niet zou weerzien; ook beken ik u, dat mijn vurig verlangen om inleiding in de Vorstelijke woning van onzen Hertog bovenal voortkomt uit het onweerstaanbaar verlangen, haar nog eenmaal