Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/208

Deze pagina is proefgelezen

weer te zien, al is 't dan ook om te hooren, dat zij voor mij verloren is.”

»Dat laatste kan geen meenens zijn, maar ge kunt er toe komen, want — heb je taaie zenuwen, Jehan? — want.... ze is aan 't Hof!”

»Dat zonderling voorgevoel heeft mij dan niet bedrogen!” riep Jehan in verrukking.

»Een mooi voorgevoel, dat mij mede in beweging heeft gebracht, om eene rechte narrenstreek te begaan, maar dan eene streek van een dommen nar.”

»Maar wat is er dan?” vroeg Jehan ongeduldig.

»Er is.... er is...., dat ik de Vidamesse de Heurne verzoeken zal haar getijboek maar aan mij toe te vertrouwen; het zal om alle redenen het beste wezen, dat ik u niet tot haar brenge, de hoflucht deugt niet voor zulke humeuren als het uwe, en die nog verliefd zijn daartoe!”

»Ik had daarop moeten verdacht zijn; nu ik u mijn vertrouwen geschonken heb, wilt gij mij niet meer dienen!” riep Jehan met bitterheid.

»Omdat ik u niet in de schrikkelijkste verzoeking wil leiden; uw Jehanne is voor u verloren!”

»Gehijlikt?” vroeg Jehan, bleek als een doode.

»Neen, erger!”

»Erger?” riep de andere, stomp van ontzetting. »En gij zegt, dat zij leeft... hoe leeft ze dan?”

»Als de dochter van haar vader, in allen rijkdom en eere. Zij wordt Jehanne van Bourgondië genoemd, op dezelfde wijze als Messire Antonie de Groote Bastaard. Karel de Stoute spreekt haar toe als zijne wellieve nicht, omdat hij haar niet openlijk »mijne zuster” wil noemen, maar — hij weet dat zij het is!”

De doffe snikken en gesmoorde uitroepingen van Jehan werden ternauwernood verstaan; hij liet het hoofd op de tafel neervallen in radelooze smart.

»Reken nu zelf na, of gij nòg hopen kunt!” ging Coquinet voort.

»'t Is toch nog geene zonde voor God, haar lief te hebben!” hernam hij eindelijk met eene langzame, sidderende stem; daarna het hoofd opheffende. sprak hij met zonderlinge vastheid, terwijl de gloed van genie en hartstocht uit zijne sprekende oogen lichtte:

»Ik moet haar weerzien! Coquinet, als gij mijn broeder niet