Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/216

Deze pagina is proefgelezen

had mogen klimmen; en waar zij de uitwerking zag van teleurstelling en onvoldaanheid, daar predikte zij lijdzaamheid, ootmoed en afstand van aardsche roemzucht — eene goed gemeende prediking, en die hij, uit dezen mond, zacht en geduldig aanhoorde, maar die hem niet volkomen bevredigd zou hebben met het tegenwoordige, ware 't niet dat hij nog altijd op de toekomst bleef hopen.

Dus was de uiterlijke toestand van onzen Jehan en zijne innerlijke betrekking tot Jehanne, in dit tijdperk van zijn verblijf aan Karel's Hof. In Brugge zelf was hij weinig gekend of geliefd, voor het Hof schilderde hij meest miniaturen en portretten; enkele malen, waar zijne fantasie aan geen bepaalde figuur was gebonden, gaf hij rijker en voller tafereelen uit de historie en de Gewijde Schrift; maar men vond iets ongewoons in zijne voorstelling, dat niet beviel, omdat het afweek van 't geen men tot hiertoe voor het hoogste en schoonste in de kunst had gehouden, en de grootste lofspraak, die zijne welwillende toeschouwers hem wisten te geven, was altijd: — »Het is waarlijk in de manier van Rogier van der Weijde,” of »het komt Dirk Steurbout nabij!” of »ziedaar iets dat van Eyk nauwelijks beter zou hebben gedaan.” De lofspraak was goed gemeend, maar ze deed den kunstenaar pijnlijk glimlachen. Hij meende beter te hebben gedaan; hij wenschte bovenal zich zelven te zijn, zijne eigene manier te hebben, — hij streefde naar vrijheid, naar oorspronkelijkheid in zijne kunst.

Wij zijn in het jaar 1473. Karel de Stoute was teruggekeerd van zijn tocht naar Triër, waar hij zijn leenheer, den Keizer — hulde had gedaan voor zijne nieuw verworven Graafschappen Zutphen en Gelre, en waar hij niet verkregen had, wat hij had gewenscht: de Koninklijke kroon en de verheffing zijner landen tot een Koninkrijk; 't geen hem niet precies in een goed humeur bracht bij zijne thuiskomst, Het spreekt vanzelf dat de strijdlustige Hertog in dien tusschentijd niet rustig te Brugge was gebleven; het was integendeel het meest glansrijke en bijgevolg het meest onrustige tijdvak zijner regeering, waarin ieder jaar nieuwe krijgstochten en nieuwe vervoeringen had aangebracht. Op de eersten had de Jonker Philips van Cleef, zoowel als zijn vader, den Hertog trouw vergezeld; en zoo hij al tot de laatsten niet van het zijne had bijgebracht, te verwijten had men hem niets; zijn vader had hem, zooveel doenlijk, op den voorgrond gesteld; en de Hertog —