Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/230

Deze pagina is proefgelezen

werkplaats van mijn meester-schilder uw eerste bloed zoudt storten!” riep hij hem toe met spottend medelijden, »en dan nog om zoo nobele cause! en door zoo roemruchte hand!”

»Mijn genadige Heere moge vrij spotten!” hernam Philippe met tranen in de oogen van spijt en schaamte, »maar 't is wel voor de eerste maal, dat Uwe Doorluchtigheid zich dat niet aantrekt, dat zulk een onbehouwen personaadje de hand verheft tegen een edelman; hij heeft uwe ordonnantiën geschonden en schennis gepleegd tegen uw huis en als onder uwe oogen; zal dat ook straffeloos blijven, omdat het Uwe Doorluchtigheid behaagt mijne persoonlijke grieve zoo weinig te tellen?”

»De laatste, cousin, tel ik meer dan gij zelf; want het pijnt me in de ziele, dat een ridder, de zoon van een mijner eerste edelen, zich dus ellendiglijk de nederlaag heeft laten geven door een vilein; en wat het andere belangt, waaruit oordeelt gij dat ik dit voornemen heb?”

»Zoo mag ik u herinneren, Monseigneur,” hernam Philippe ras, »dat op deze overtreding de doodstraf staat...!”

Jehanne kon een doffen angstkreet niet weerhouden.

»Stel u gerust, Mejonkvrouw!” riep Coquinet luid, zoodat de Hertog het hooren kon. »Dat lijkt al heel weinig op Hannibal, een man, die courage getoond heeft, op te hangen ten believe van een melkmuil!”

»Er is eene wijze van courage toonen, die met rebellie gelijk staat en waarop met de uiterste strengheid moet worden toegezien, zal een Vorst meester blijven in zijn huis,” sprak de Hertog, somber voor zich heen starende.

»Arme Monsieur Philippe!” riep Coquinet met potsige meewarigheid op dezen toespringende; »dan gaan we allereerst den rouw aannemen over u; want in elk geval zijt gij de eerste aanrander, en ik, die als zot mij vlijtiglijk heb toegelegd op de rechte kennis der ordonnantiën en keuren, die de wijzen uitvaardigen, lees er in dat de eerste aanrander voor den schuldigste zal gehouden worden.”

»Zwijg, Coquin, wacht met uwe farcen tot wij ze vragen!” riep Karel, de wenkbrauw fronsende. »Vidamesse de Heurne! mij mishaagt die bleeke verve op uwe kaken.... Uw gunsteling zal gestraft worden, maar zijn leven is buiten gevaar. — Meester Hans! gij zijt ridder noch edelman; waaruit naamt gij u het recht een degen te dragen?”