Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/246

Deze pagina is proefgelezen

zijne wonden zijn niet versch, maar zij zijn verwaarloosd, en opnieuw opengereten door verzuim of sterke inspanning van den lijder. Ergens gewond neergevallen, moest hij zeker geplunderd zijn of op andere wijze beroofd, want hij had niets bij zich. niet het geringste dat eenige waarde had of op een spoor kon leiden van persoonsherkenning. Geen gebedenboek, geen reliek, geene munt, geen handschoen of neusdoek, en zelfs de patenen waren hem ontvallen of ontnomen, want hij droeg een grof versleten boerenschoeisel dat niet eens paste aan zijn fijnen voet. Wapenen had hij evenmin bij zich, niets dan een stok van ruw hout, die zijne wankele schreden had gesteund. Zijn smakkende, droge tong wees hen al terstond op eene behoefte die zij voldoen konden. Hij had lafenis noodig en zijn uitgeteerd lichaam maakte het hun duidelijk, dat hij zeer lang vele ontberingen had geleden, en dat honger hem kwelde niet minder dan de dorst. Eindelijk, toen hij verkwikt, gespijsd, vetbonden en gereinigd, rustig terneder werd gelegd op het leger dat de Christelijke liefde hem had gespreid, hoorde men hem uitroepen met een zucht van verlichting: »Nu zal ik toch in mijn vaderland sterven!" en daarop was hij in een zachte sluimering gevallen. Hij was dus een landgenoot, een Vlaming, een Bruggenaar wellicht, iets wat te onderstellen viel uit zijne bekendheid met de weldadige inrichting van ’t St.Jans hospitaal, waarheen hij in zulk en toestand, ondanks den duisteren avond, den weg had gevonden. Wat daar ook van ware, de ziekte die zich openbaarde was langdurig en ingewikkeld; die man moest lang en veel geleden hebben en op velerlei wijze, het waren niet enkel zijne wonden door verwaarloozing verergerd die zijne herstelling tegenhielden, het was niet slechts die doodelijke zwakte door langdurige ontbering en uitputting veroorzaakt, maar bovenal een diep en onnaspeurlijk zielelijden dat zijn zenuwgestel had geschokt en alle zijne krachten ondermijnd.

Hiervan waren de oorzaken zoomin te onderkennen als weg te nemen, en daartegen hadden de goede broeders den zwaarsten kamp te voeren; maar toch, zij deden wat zij konden, zij spanden alle hunne kennis en krachten in, geene middelen die onder hun bereik vielen werden gespaard, mannelijk beleid en ervaring, vrouwelijk geduld en zachtmoedigheid, alle oplettendheden der liefde, alle scherpzinnigheid der geoefende ziekenverpleger werden besteed aan den vreemde, de ernstige troost van den