Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/249

Deze pagina is proefgelezen

teit van het genie; — wist hij het toen zelf niet dat hij het doen zoude op eene wijze, die hun hospitaal tot in volgende eeuwen bekend en beroemd zou maken onder de kunstenaars en kunstminnaars van geheel de beschaafde wereld? Dat hij te midden van dat toevluchtsoord der menschelijke ellende eene kunstgalerij zoude scheppen die nog tot op den huidigen dag de verwondering en bewondering wekt van allen, die zich de bedevaart naar ’t aloude ziekenhuis hebben getroost. En de man, die deze belooning in zijne macht had, twijfelde in oogenblikken van sombere mismoedigheid aan zich zelven, aan zijne toekomst en jammerde dat hij niet wist hoe de zorgen zijner oppassing te loonen! Maar de goede broeders hadden meer te doen gehad met onvermogende beweldadigden, en al was het hun dan ook aangezegd, dat ze geen ander loon te wachten hadden dan de innerlijke voldoening des harten, en het welgevallen des Heeren, in wiens naam zij barmhartigheid oefenden, toch gingen zij in alle getrouwheid voort met hunne verpleging, en bemoedigden den neerslachtigen herstellende met de verzekering, dat ze veeltijds het zoetste loon hadden ontvangen door hen die niet hadden te geven.Verheven paradox, alleen door reinen Christenzin ingegeven en tot waarheid gemaakt. Maar meester Hans was niet van hen die bij deze uitspraak kon berusten waar zij hem zelve gold. Zoo haast hij zijne krachten voelde toenemen, zoo haast hij zich eenige uren kon ophouden, had hij zijne verplegers verzocht hem palet, penseelen en schilderbehoeften te geven, want dat hij naar bezigheid verlangde, en dat hij iets voor hen wilde schilderen. De bevreemding der broeders was groot. Een krijgsman die jarenlang Karel den Stouten in zijne veldtochten was gevolgd (want deze bijzonderheid van zijn leven had hij hun niet verheeld) zou die het penseel hanteeren? Zij geloofden zeer weinig aan zijne bekwaamheid, en zij aarzelden… Maar toen hij aanhield met vurigen drang, begrepen zij dat men aan het ziekelijk verlangen van den herstellende behoorde toe te geven; het gebruik mocht dan zijn zooals het wilde, het zou toch eene afleiding zijn voor het droefgeestig gemoed. Hem werd alles toegeschikt wat hij wenschte. Toen hief de neergebogen lijder zich op en toog aan het werk met een vuur en ijver, met een glans van vergenoegen op het gelaat, die wel bewezen dat het oefenen dier kunst hem zielsbehoefte was, De zwakke vermagerde hand bleek vast en