Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/258

Deze pagina is proefgelezen

het bestuur had over de geldelijke belangen van het hospitaal en die, zoowel in deze hoedanigheid als in die van oprecht kunstvriend, tot meester Hans was doorgedrongen, die zijne genegenheid had gewonnen en die voorzichtiglijk stond naar eene nog meer zeldzame gunst: zijn vertrouwen. Mogelijk zou het hem toch niet geworden zijn, zonder eene aanleiding waarvan wij spreken moeten.

Meester, of wel broeder Floreins, zooals hij ook werd genoemd, had hem eene uitvoerige vleugelschilderij opgedragen, de aanbidding der Oostersche Wijzen voorstellende, waarmede hij het hospitaal wilde begiftigen.[1] Terwijl hij daaraan werkte, kwam

  1. Dit onderwerp heeft Memling tweemaal behandeld. Het eene in miniatuur, in eene zeer kleine kast met vleugeldeuren, wordt als zulk een kunstjuweel beschouwd, dat een Fransch schilder, onze tijdgenoot, er door in verschrikkelijke verzoeking kwam, om den oppasser en eenigen bewaker die tegenwoordig was te vermoorden en den zeldzamen schat als vrucht dezer misdaad met zich te nemen! De compositie dezer kleine schilderij is geheel dezelfde als die groote, welke men eene Evangelieprediking zou kunnen noemen in figuren. Bij .het openslaan der in grauw geschilderde vleugeldeuren, ziet men ter eene zijde Johannes den Dooper aan den oever van den Jordaan, ter andere St. Veronica, met den doek waarin gezegd wordt des Heeren gelaat in bloedig zweet te zijn afgedrukt. In de verte ziet men Adam en Eva uit het Paradijs verjaagd door den Engel met het vurige zwaard; de gedachte opvoerende tot den zondenval en de eerste oorzaak dier ellende waarvan de Christus het redmiddel komt brengen, door den dubbelen doop van water en bloed! Eene voorstelling die den toeschouwer bereidt om met te dieper eerbied en dankbaarheid het tafereel van des Heilands geboorte gade te slaan, en in de hulde te deelen die de Oostersche Wijzen Hem komen toebrengen. Die geboorte zelve, de voorstelling in den tempel en de ontmoeting van Simeon en de profetesse Anna, vullen de twee paneelen ter rechter- en linkerzijde. Geknielde Engelen omgeven de kribbe, Maria zelve ligt in onuitsprekelijke verrukking geknield voor haar Heilig Kind, dat op den grond ligt uitgestrekt, terwijl het is of de Engelen het zoeken te liefkoozen met hunne vleugelen. Jozef komt het tafreel met eene toorts bijlichten. De vrome, rustige voldoening van den pleegvader is in sterk en wel doordacht contrast met de zalige blijdschap en zielvolle vreugde der gezegende moeder. Bij de opdracht in den tempel is Maria de fiere Joodsche vrouwe, die haar eerstgeborene aan God opdraagt; Jozef weer de zorgvuldige, bedrijvige man, die de offerduiven uit de kooi haalt. Nevens de hoogste extase, de meest naïeve realiteit! zooals elders de moedermaagd, waar ze zich bezig-