Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/259

Deze pagina is proefgelezen

Floreins den schilder dikwijls bezoeken, en bleef dan rustig en zwijgend zijn arbeid aanzien, zich vergenoegende alleen dan te spreken als deze er hem toe uitlokte. Deze bezoeken bleken zoo welkom, dat Memling hem voorstelde zijne beeltenis te schilderen op den achtergrond van de schilderij, gelijk hij voornemens was zijne eigene daarnevens eene bescheidene plaats te geven. Op een anachronisme zag men te dier tijde zoo nauw niet; maar wel op de moraliteit der voorstelling; zich met de Wijzen te vereenigen in aanbidding voor het Goddelijk Kind, was als eene daad, waardoor de schilder als Christen zich openbaarde; en hij scheen te wenschen dat de vriend zich tot die daad met hem zou vereenigen, hetgeen met blijdschap werd aangenomen. Gedurende de lange uren van dit verplicht en ongestoord samenzijn van den meester met zijn model, was van tijd tot tijd de verpoozing van een gesprek noodig geworden, en had de laatste de opmerking niet kunnen weerhouden, hoe het toch mogelijk was geweest dat een man van zoo stillen, vromen aard, die de geestverrukking en de reine zielverheffing der Heiligen zoo volkomen scheen te begrijpen en zoo juist wist weer te geven, dat men moest aannemen, hij voelde zelve mede wat hij voorstelde, dat deze man zich had kunnen voegen naar het ruwe krijgsmansleven en hoe hij het had kunnen uithouden, jarenlang, onder zoo losbandigen hoop, en te midden van de gruwelen en jammeren des oorlogs.

»Waarheid is, dat het er rouw toeging in het leger van onzen Geduchten Heer den Hertog, wien God genadig zij," hernam

    houdt met haar Goddelijk Kind, haar mandje met naaiwerk ter zijde heeft gezet! Men ziet het, Maria-idolatrie is niet juist de karaktertrek van Memlings manier. De middengroep, die ook het hoofdtafreel van de uitvoerige compositie is, de aanbidding der Wijzen, heeft al de eigenaardige verdiensten van het groote geheel. De Oostersche Wijze met den vollen grijzen baard en vorstelijke pracht, de Persiaan, met de priesterlijke zinnebeelden, de Indiaan met zijne gouden wapenrusting, de kameelen met rijke geschenken bevracht, alles spreekt van die aardsche grootheid en macht, die hier hare hulde komt brengen aan den Zone Gods. Maar tevens spreekt het rieten dak, aan alle zijden open, en nauwelijks eene schuilplaats tegen weer en wind, van die heilige armoede, waarin de Verlosser der menschheid ter wereld kwam. Bij den ingang van dit nederig verblijf, heeft Memling den schenker van de schilderij geplaatst, en tegenover hem ziet men het bleek en lijdend gelaat van den schilder zelven in de kleeding van het hospitaal.