Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/263

Deze pagina is proefgelezen

binnenst overtuigd dat er geene vrouw leefde die te vergelijken was bij het origineel dat hij kende en vereerde,

Maar op zekeren dag kwamen de zusters hem melden dat de supérieure verlangde zijn schilderwerk te zien, nadat ze de reliekkast van St. Ursula, die nu in de kapel was geplaatst, had bewonderd, en dat zij komen zou om hem eene schilderij op te dragen voor haar klooster. De kennismaking was niet af te wijzen. Mr. Jean Floreins, altijd de tusschenpersoon waar het zijne geldelijke belangen gold zoowel als die van het hospitaal, geleidde de eerwaarde vrouwe, die langzaam en statig binnentrad. Memling stond op en groette eerbiedig, maar strak en koel, en wees haar de schilderij, die hem gezegd was dat zij begeerde te zien. Toen sloeg zij haar sluier op, terwijl zij trachtte het gelaat van hem af te wenden, maar hij had gezien — hij scheen herkend te hebben. Hij werd doods bleek, scheen een oogenblik als bedwelmd, en drukte de lippen met kracht opeen, als om een uitroep te weerhouden. Die kamp met zijne gewaarwordingen was kort maar hevig, en hij behield de overwinning. Hij zonk neer aan de voeten der eerwaarde vrouwe, terwijl hij sprak:

»Gij hebt het beste deel gekozen. Uw zegen, mevrouwe! ik wil u navolgen."

»Ik ben u slechts iets vooruit!" hernam zij, terwijl zij werkelijk zegenend hare hand over zijn hoofd uitstrekte. »Gij zijt nog in de wereld, maar van de wereld zijt gij toch niet meer. Ik meende dat gij mij reeds voorgegaan waart naar de eeuwigheid, en ik zocht den veiligsten en zekersten weg om u daar te volgen. Vergeef mij, zoo ik u lijden heb toegebracht door dat besluit."

»Gij hebt niet, ik was op zoo iets voorbereid. Ik heb u al voor lang aan God afgestaan. Ik heb onder veel druk en lijden ten minste dat eene geleerd, mij zelven te verloochenen. En ik heb nimmer zooveel dank in ’t harte gevoeld voor deze genade als nu in deze ure. Wat Gods hand gescheiden heeft, behoorde niet bij een. De eenige mensch, die \’t in zijne macht heeft gehad de ongelijkheid die daar tusschen ons bestond te effenen, die is zelf gevallen als een schrikkelijk toonbeeld van Gods overmacht tegen de menschen die zich roekeloos verheffen willen…"

»Geen verwijt aan den doode!" viel zij in. »De Hertog, wien God genadig zij, meende het goed met ons…"

»De Heer, die mijn harte kent, weet dat ik hem dankbaar ben