Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/286

Deze pagina is proefgelezen

steenen het hem toeroepen, als fluistert geene de stemme des verraads, ik — ik bederve zijn kostelijk handwerk, ik, ik voorkom soms den slag, die zijne straffe beulenhand denkt te vellen! Heere! hoe goed, zoo het anders had kunnen zijn!" eindigde zij smartelijk. »Hij en ik één weg gaande, den weg der Christelijke liefde! samen den Heer navolgende — samen Hem dienende van onze goederen, samen onze krachten te wijden aan Hem! Nu zal er niets zijn tusschen dien man en mij dan geweld en… list. Zijn rotsig hart is door geene zachte bede te vermurwen — ik zag het wel in, schoon ik eene wijle het tegendeel hoopte…"

»Ik vat nog niet wat er geschied is, en wie er bedreigd wordt," hernam vrouw Geertruyd, die haar geduldig had laten uitspreken, in de hoop van de hoofdzaak te begrijpen, zonder het echter daartoe te kunnen brengen.

»Verschoon me, dat ik uwe lankmoedigheid tergde, wijt het mijn bedroefd en ontsteld gemoed. Nu, luister. Ik kom hier eigenlijk tegens mijn wil en bedoeling; ik zocht mijn weg om, zoo weinig opgemerkt mogelijk, zeker aanzienlijk huis in de Wijnstraat te bereiken, toen ik op eens den Schout in ’t gezicht kreeg — hem vermijden, ware den argwaan versterken, dien ik vreesde, dat hij op mij had gevat — hij sprak me toe en ik, in mijn onrustig verlangen om vrij te zijn — trachtte hem weg te drijven door stugheid, doch het baatte niet; hij wilde weten werwaarts ik ging en mij verzellen; in mijne verlegenheid noemde ik u, en hij bleef mij bij tot voor uwe deur. Toch vrees ik, dat mijne vond niet goed was; uit al zijn spreken bleek me, dat hij een groot deel van de waarheid heeft geraden, en dat het mij aan koel beraad en zelfbeheersching heeft gefaald om hem het andere deel te verbergen. De genadige God geve, dat zijne raadslagen mogen verijdeld worden. Ik vreeze ze minst voor mij zelve, meest voor dien andere."

»Wie is die andere?" vroeg Geertruyd; »schoon ik, God lof, niets voor mijne allernaasten te duchten heb, toch jagen uwe duistere woorden mij schrik aan.…"

»Aleer ik u dien naam mag meedeelen, moet ik weten, hoe gij zelve er bij staat met de religie?" Geertruyd Bacherach zuchtte, en wat verlegen de oogen neerslaande, antwoordde zij:

»Wat zal ik u zeggen, beste Maria? mijn man acht het nut, dat