Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/313

Deze pagina is proefgelezen

3ΟΙ ganger oordeelde, dat het dus zijn moest, wat zegt gij daartoe?" en zij zag hem angstig vragend in de oogen. Hij sloeg ze ten Hemel, werd zeer bleek en bleef een tijdlang zwijgend in ernstig beraad; daarop sprak hij met vastheid: » Mijne vriendin en zuster! ik wil, dat gij doen zult den wille van den voorganger en u voegen bij de gemeente. Wel zijn wij hier vereend om samen te gaan; maar als het enge pad te nauw is voor het vleesch, dan dient er aan gewaagd te worden, wat hier op aarde blijven moet. Wij zijn toch één naar den geest, en in Christus blijven wij samen. Het zijn geene tijden voor hijliksluk, en nademaal de Heer ons beiden de genade heeft verleend, ons voor de zijnen aan te nemen, zoo moeten we dit heden voor eene lichte zake achten. We komen toch weer samen, zij het in den vreemde hier op de aarde — of — thuis, bij Christus." En daarop drukte hij haar de hand en kuste haar op het voorhoofd.

Zij kon niets antwoorden, zij wischte zich haastig de tranen af; had zij eene andere uitspraak gehoopt?

>Zegen ons dochterken!" sprak zij na eene poos, het kind bij de hand nemende, dat wat vreemd en schuchter om zich heen stond te kijken. Hij nam het op zijne knieën en sprak het toen met zachten, vaderlijken ernst, eer hij zegenend de hand op het blonde hoofdje legde.

»Dat ze toch neerstiglijk leere schrijven en lezen, opdat ze de Schriftuur moge onderzoeken en dat dagelijks onderhouden. 't Is het grootste goed, dat wij haar geven kunnen, de kennis van Gods Woord."

»Zoo zal ik, mijn beste man en broeder! Verder over tijdelijke belangen zult ge me hierna schrijven, " hernam zij opstaande. » Ik mag niet meer toeven...."

»Nog eene wijle, — ik heb u zooveel te zeggen..., doch luister, ik hoor voetstappen op de buitentrap."

»Wat mag dit zijn?" vroeg zij verschrikt.

»Niets, wees gerust..., ik wacht..., iemand, die wellicht mij te spreken heeft zonder getuigen..., eilieve, ga bij vrouw Zegers.., ga toch," hernam hij, terwijl ze aarzelend staan bleef, »ik wil niet, dat men u zien zal;" hij legde in die laatste woorden eene zekere uitdrukking van ongeduld, die haar ijlings deed gaan; zij vergat hare huik om te slaan; ze vergat zelfs, dat zij zich scheidde van haar kind.