Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/320

Deze pagina is proefgelezen

»Bah! wat een inval, bij zulker maniere zoudt ge ten leste nog wel van mij eischen, dat ik u een dier ongoddelijke geuzenboekskens, die ze in Duitschland prenten en voor Bijbels venten, in de handen zou voeren, ter voorlichting bij uw onderwerp ― fij van die dolle rank! ― ge weet toch wel, dat Bijbels hier verboden zijn, op scherpe poene, en dat het geen goed Christen past, zich met Bijbellezen af te geven! Bijbel-Geschiedenis, het woord riekt naar den mutsert. Oordeel zelf, wat de schilderij zou geven en dat in mijn huis, waar de Geestelijke Heeren als vrienden in- en uitgaan!"

Woutersz. schudde het hoofd en beet zich de lippen. Hij begreep, dat hij den Schout niet door zijne woorden van zijn ingeroest vooroordeel zou kunnen genezen, dat hij hem nutteloos zou verbitteren, door alles uit te spreken, wat er op dit punt in hem oprees,... Toch kon hij zich niet weerhouden te zeggen: »Ik voor mij heb den Bijbel gelezen en herlezen, zooveel en zoovaak het mij doenlijk is geweest, en dank er God vuriglijk voor, dat ik daartoe occasie had, sinds ik daaruit te allen tijde en in alles licht, troost en raad heb mogen scheppen, als geen menschelijke mond of eenig menschelijk geschrift mij had kunnen aanbrengen."

»Och zwijg doch! meent ge, dat men zonder die bekentenis niet weet, welk een verweerde Hemelbestormer gij zijt, die meent, zonder voorbede van de Moeder-Gods en de Goede Heiligen zalig te worden, simpellijk door het lezen van een boek...."

»Het lezen. Gestrenge Heer! zou weinig baten, zonder 't geloovig aannemen van de goede boodschap des Heils, die ons er door wordt verkondigd, zonder den biddenden wensch om te betrachten.., zonder de verlichte oogen des Geestes...."

»Al wel, we kennen ulieden voor werkheiligen! de Schout mag niets van dat alles gehoord hebben, de konsthefhebber van Drenkwaart bespreekt nu liefst uwe schilderij..., en zie, ik kom daar op een treffelijken inval."

»Laat hooren of die uitvoerbaar is."

»Ze is het, want ik zag haar uitgevoerd in eene kleine dorpskapel, waar het tafereel tot altaarstuk strekte. Ons Lieve Vrouwe, in haar statelijk gewaad, als Koninginne des Hemels, dragende haar Kindeken zoet, omstuwd door de Heilige Engelen, vertredende met den voet de serpent en voerende den schepter der wereld.