Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/343

Deze pagina is proefgelezen

van zijn gevangene tegen de eischen van den geloofsrechter, die onverwijld diens proces wilde opmaken. Hij dekte zijn weerstand met het besluit van de Magistraat, om voorshands geen onderzoek te doen in de zaak van den schilder, omdat de uitkomst daarvan niet twijfelachtig was, en men te dier oorzake vreesde voor opschudding onder het volk. De Gardiaan moest zich voor 't oogenblik met dien uitvlucht tevreden stellen; maar hij wist waaraan hij zich te houden had, en van toen aan begonnen de paters uit de conventen en de wereldlijke Heeren al te zamen te prediken tegen de ketters, en wie ze steunden; bedreigden en scholden openlijk de Magistraat; spraken de grofste beleedigingen tegen dezen uit, en ontzagen zich niet met ronde woorden te zeggen en te herhalen: » dat de Schout den ketter van Cuyck maar gevangen had genomen om voor hem te schilderen!"

Die ophitsingen, de laatste aantijging vooral, maakten geheel den indruk, dien men er van wachtte, op een zeker deel der volksklasse, dat van zijne zijde zich nu gestemd toonde, de eischen der priesterpartij tegen de regeering te steunen, en deze verloor hierdoor haar voorwendsel. Om zwarigheid onder het volk te mijden, scheen het nu juist noodig, dat zij den »wederdooper" prijs gaf aan de geloofsrechters. De Schout haastte zich de vlek van lauwheid en eigenbaat, die men op hem wierp, uit te wisschen, door te wijzen op den Raad, over welken hij geen gezag hield, en welks bevelen hij slechts was nagekomen. De Raad zag in deze verklaring van den Spaanschgezinden Schout een verwijt van het verledene, dat men den moed niet had te trotseeren. Had de Schout volkomene oprechtheid geoefend, en was hij er voor uitgekomen, dat hij van Cuyck's behoud wenschte, wellicht zou de Magistraat, zich door zijn steun gesterkt voelende, den moed hebben gevonden om weerstand te bieden aan de bloedgierige vorderingen der geestdrijvers. Doch waar die het zwaard der uitvoerende macht tegen zich gekeerd zag, zoowei als het kruis der Inquisitie, voelde die zich te zwak tot tegenstand; hij versaagde, en hij gaf toe.

Hij liet van Cuyck voor zich brengen tot een openlijk verhoor. Wat van Cuyck aangaat, hij versaagde niet, schoon hij allen tegen zich wist, nu het de vraag was, getuigenis af te leggen van hetgeen hij voor waarheid hield, en rekenschap te geven van dat geloof, dat hem was geworden eene kracht Gods ter zaligheid.