Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/345

Deze pagina is proefgelezen

en zoolang en bovenal zóó scherp (niet enkel in geestelijken, maar ook in vleeschelijken zin), dat somwijlen de patiënt voor de overmacht van 't onderzoek bezwijkende, er toe gebracht werd tegen de waarheid te getuigen, die hij eerst had beleden; en het was bovenal in de hoop van zulke tegenspraak uit hem te krijgen, dat men dit onderzoek in al zijne verfijnde wreedheid toepaste op Jan Woutersz. van Cuyck. Zeker, indien men het op hem verkregen had, de triomf ware geen zwakke geweest. Na de stoutheid, waarmede hij voor zijne begrippen was uitgekomen; na de vijandschap, waarvan hij blijk had gegeven tegen Rome's kerksysteem en priesterschap; na den afkeer, dien hij had getoond van de misbruiken en de ergernissen, die daar heerschende waren, kon niets haar zoo volkomene genoegdoening geven, dan zijn terugkeer tot haar moederschoot, of eenige zwakke verloochening van zijne eigene belijdenis, ware die dan ook door der scherpte der folteringen afgeperst. Zijn dood, dit wisten ze vooruit, zou niets bewijzen in het voordeel der Kerk; niets, dan dit eene, dat zij het ruw geweld te harer beschikking had. Maar herroepen, maar schuldbelijden, zoo hij er toe te brengen ware, die geene vergiffenis had begeerd, die geenszins zich een schuldige wilde belijden, die zich gesterkt roemde door de kracht Gods, en zich steunde op het gezag van het Evangelie; dat ware de rechte voldoening voor den bitteren hoon. Rome aangedaan in het aangezicht; dat zou hare eer herstellen, ten aanzien des volks, en de zaak der vermetele sekte zonk er door zoo diep, als zij hooger rees, zoo het tegendeel plaats vond. Doch ja, men had hem ook nog wat te vragen, waarop hij bij 't gewone verhoor het antwoord was schuldig gebleven, »niet (als hij zeide) uit kleinachting voor de Magistraat, maar omdat zijne consciëntie hem te machtig was." Men wilde namelijk, dat hij de schuilplaatsen zou aanwijzen van zijne gevluchte geloofsgenooten, onder welke zijne vrouw, zijne bloedverwanten, zijn meester, en dat hij verder zoude » uitzeggen wie er te Dordrecht tot de hunnen behoorden;" eene verzoeking tot verraad, door de schrikkelijkste bedreigingen en gewelddaden gesteund, die de vrome Christenheld herhaaldelijk afwees, met den eisch van zijn Heer: »Gij zult uwe naasten liefhebben als u zelven," »en zoo is 't aan mij," voegde hij er bij, »hen te veiligen tegens uwe verdrukking."

Men gaf hem wel te verstaan, dat hij dusdoende zijne naasten