Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/346

Deze pagina is proefgelezen

liever had dan zich zelven; maar hij voerde aan, »dat hij daarin, in allen ootmoed, het exempel volgde van den goeden Herder, die ook zijn leven had gesteld voor de schapen;" men bracht zelfs Casuïsten tot hem, die wilden bewijzen, dat hij het verraad behoorde te plegen om den wille Gods; maar hij beschaamde hunne spitsvondige rede kunst door een eenvoudig beroep op de klare uitspraken van 't Evangelie.

Na iedere dergelijke overwinning, die hij echter niet had behaald, dan ten koste van nameloos lijden, dankte hij God vuriglijk, »die zijn mond had bewaard," en voelde hij den moed klimmen voor 't geen daar verder te dragen viel; want immers, »voor den Getrouwen Heer was 't eene lichte zake hem verder te bewaren voor zwakheid of afval." En zijne hope werd niet beschaamd! »Toen ik maar eens met Abraham mijn eenigen zone (dat is mijn vleesch) den Heere geofferd hadde (betuigt hij), dat Hij Zijnen heiligen wille met mij doen zoude tot mijne zaligheid; zoo veranderde de Heere mijne bangigheid in blijdschap, ja, in zulke heerlijke onuitsprekelijke blijdschap, dat mij de oogen overliepen, en dat ik den Schout wel had willen omhelzen (schoon nog niet weder gekleed van 't pijnigen), zóó vond ik mij gedrongen door eene teedere ontferming jegens hen, die mij dit aandeden, want, lacen! zij vervullen de mate hunner vaderen, opdat het rechtvaardig bloed bij hen zal bevonden worden."

Dan er is genoeg gezegd, om te bewijzen, dat men langs dien bloedigen weg van scherp onderzoek niets verkreeg op van Cuyck, dan dit, dat zijne standvastigheid te sterker uitkwam, en dat zijne geloofskracht onverwinnelijk bleek. De vrijheid tot schrijven schijnt men hem gelaten te hebben, en den lust er toe bleef hij behou, den tot den einde. Zijne brieven (getuigt zijn geschiedschrijver) smaakten naar de ernsthaftigheid eener welverzekerde ziele, die, reeds gescheept met de smerte, den dood en een beter leven te gemoet ziende, der wereld den laatsten adieu toeroept!

Dat zegt zeker veel, en het is toch niet alles; zij ademen eene zoo volkomene Christelijke blijdschap, dat men er niet op zien kan, zonder bevredigd te wezen met zijn lijden, zoowel als hij zelf; ze verheffen zich somwijlen tot zoo hoogen apostolischen zin, dat men den ongewijden schrijver in hem vergeet. En toch zijn ze zoo echt menschelijk; toch voeren ze nooit den overspannen toon eener ziekelijke verbeelding, door hare eigene hersen.