Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/41

Deze pagina is proefgelezen

zoo weinig willen of kunnen verbergen, dat het hare gansche hofhouding bekend was in welke stemming zij den komende zou verwelkomen. Men wist dat zij drie dagen te voren haar Staatsraad had belegd, om te overwegen of zij den Hertog al of niet zou ontvangen.

De meerderheid had haar zelfs geraden hem niet toe te laten. vóór hij zijn lastbrief had ingezonden. Maar Alba, die iets van die aarzelingen had geraden, had de Gouvernante, door zijn vertrouweling Francisco d’Ybarra, in de vleiendste bewoordingen de verzekering laten geven, dat hij niet kwam dan om zijne krijgsmacht, zijne garde en zijn persoon aan hare voeten te werpen, bloot eene uitdrukking van Kastiliaansche étiquette, eene ijdele betuiging, die te holler was naarmate zij luider klonk, en in de beteekenis waarvan zij zich ook niet vergiste. Toch nam zij den schijn aan daarmee genoegen te nemen; zij wist het maar al te goed: Alba kwam niet op zijn eigen gezag, achter hem stond Filips zelf, en zij zou dezen doodelijk beleedigen, zoo zij zijn vertegenwoordiger openlijk voor het hoofd durfde stooten. En hoe misnoegd zij ook was op haar broeder, hoeveel bittere klachten en scherpe verwijten zij zich ook tegen hem veroorloven durfde in hare brieven, voor het oog van het volk zijn wil te wederstreven, durfde zij niet. Zij wist te goed waartoe Filips in staat was, als hij in zijn vorstentrots was gekrenkt. Dat de Hertog dus ontvangen zou worden door de Gouvernante met of zonder gevolg, zooals hij zelf zou goedvinden, was het groote nieuws dat in den hofkring rondliep. Maar met welk een innerlijken tegenzin van de zijde der vorstin, dát bleef ook niet geheim: — hare lijfwacht zal zeker niet de laatste zijn geweest om die gezindheid te deelen. En in dezen stand der gemoederen was de lichtste aanleiding genoeg, om het prikkelbaar krijgsvolk, dat elkaar toch al niet met goede oogen aanzag, tegen elkaar in ’t harnas te jagen; en zoo was de Gouvernante zelve wel niet onschuldig aan deze ruwe uitingen van den afkeer, al kon zij de verantwoordelijkheid daarvan met fierheid van zich afwerpen.

Toch had zij daarom niet afgezien van eene wraakoefening op hare eigene hand tegen den man, dien zij gedwongen was openlijk in zijn rang te erkennen. Maar het zou eene wraakneming zijn op echt vrouwelijke wijze, waartegen geen stalen harnas kon beschutten, en die het slachtoffer lijdzaam zou moeten ondergaan,