Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/436

Deze pagina is proefgelezen

ken mag alle jaren, maanden, dagen, uren; den loop van zon, maan, planeten en sterren.”

Maar de Koningin viel hem in de rede; eerst had zij toegeluisterd met zekere goelijke verbazing, later was die door twijfel en onrust vervangen. Zij vreesde zelve aan die vreemde dingen geloof te hechten; nu kon zij het niet langer aanhooren zonder zekere vrome ergernis.

»Maar, vriend, naar uw zeggen is die man de heer en meester der natuur; zoo het waar is, kan dat niet zijn door eene natuurlijke macht…”

»Het is waar, genadige Vrouw! hij is ook heer der natuur, maar alleen door verstaan en weten, niet door booze kunstenarij” Daarop, als om de Koningin gansch te bedwelmen en weg te sleepen, ging hij voort: »Dus leert hij wat de koude is, wat de oorzaak is van het perpetuum mobile, wat de oorzaak is van de zonne, hoe die beweegt den Hemel, alle sterren, de maan, de zee, den aardbodem; wat de oorzaak is van ebbe, van vloed, van donder, van bliksem, van regen, van wind, hoe alle dingen wassen en vermeerderen…” Gijsbert sprak dit alles in een adem uit, als vreesde hij in de rede gevallen en onverhoeds tot zwijgen gebracht te worden, eer hij nog den breeden schat van zijns meesters gaven en krachten had uitgemeten. Zijn toon had daarbij veel van die gejaagde, hoogdravende en snorkende voordracht van den uitlegger in eene optische tent, maar waarvan toen nog door de gewoonte de illusie niet was verloren gegaan, zoodat de vorstin werkelijk overbluft werd door de wichtigheid en zelfs eenigszins bedwelmd door de radheid er van. Nog vele gaven en krachten van zijn heer telde de trouwe en ijverige jonkman achtereenvolgens op, meer van zonderlingen en fantastischen aard, dan van bruikbaarheid in het gewone leven; maar de optelling er van zoude ons vermoeien, gelijk het de Koningin deed, zonder dat wij nog als zij de hoop konden hebben van al die wondre krachten en kunsten de proeven te zien, en zich met eigene oogen van de waarheid te overtuigen. Dit laatste scheen inderdaad haar wensch en voornemen, want zij zeide tot Gijsbert:

»En nu, mijn goede vriend, gij hebt mij veel gezegd, maar toch het voornaamste vergeten, dat mij het eerst noodig was te weten. Is die man in deze landen? in deze hoofdstad? is er mogelijkheid hem te zien en te doen komen?”