Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/69

Deze pagina is proefgelezen

als slachtoffers geveld te worden na zich als slaven te hebben gekromd.

Terwijl men op die wijze bleef aarzelen en overleggen, had de Prins, op den nood der stad lettende, aan Jonkheer Cabeljauw last gegeven zich met zijn volk naar Alkmaar te begeven, ten einde haar van eene goede bezetting te voorzien. Maar de Alkmaarders verzochten hem alleen in de dichte nabijheid te blijven, om hen op den eersten wenk te kunnen bijstaan. Goedmoedig had hij positie genomen tusschen Egmond en Heilo, om zoo ras hij er toe geroepen werd Alkmaar te kunnen binnentrekken. Maar die noodiging volgde niet van uit de besluitelooze stad, al kwam de Spaansche vijand vast nader. Cabeljauw was de man niet om zich zulk eene ongunstige stelling te getroosten als die was, met een vijandelijk leger achter en eene stad vóór zich waaraan hij niet wist wat hij had. Hij rukte op met een deel der zijnen tot aan de oude Kennemerpoort, en verlangde ingelaten te worden, al was het maar met zijne eigene compagnie. En men haastte zich nu de poorten wijd voor hem open te zetten — zou men meenen dat er moest volgen. — Maar het tegendeel geschiedde: — als voor den Spanjaard zelf hield men ze strak gesloten voor den vriend en bondgenoot.

Inmiddels zochten eenige der meest versaagde burgers te ontkomen op schuiten, en hadden met geweld te dien einde boomen die de stadsgrachten afsloten weten te verbreken; terwijl Jacques Hennebaert en Dirk Duyvel, om ten minste iets te doen, met hunne compagnie de St. Pieterspoort uittrokken, een deel van hun volk op de Geest en vedette latende. Cabeljauw drong aan op eene beslissing en eischte binnengelaten te worden, ware het alleen met zijn luitenant hopman Ruickhaver, om met de magistraten te spreken, onder bedreiging dat hij met zijn volk aan de andere zijde der stad zou gaan liggen, zoo men hem langer door dralen ophield— eene bedreiging die hij moest uitvoeren, daar de weifelende stad niet tot de keuze scheen te kunnen komen. Intusschen brandden en plunderden de Spanjaarden te Bakkum, Castricum en Limmen. Zestig of zeventig ongelukkige huislieden te Uitgeest, die hun vee wilden veiligen tegen hunne roofzucht, werden jammerlijk doodgeslagen, en nòg liet Alkmaar den verdediger die zich aanbood onverhoord.

Ten laatste kwam hopman Ruickhaver er binnen en op het stadhuis en drong, wat kort aangebonden en het sammelen moede, op een oogenblikkelijke beslissing aan.