Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/73

Deze pagina is proefgelezen

vooruitzicht nu tegen de ketters te strijden. En als nu de Alkmaarsche burgers van hunne wallen ten noorden, ten westen en ten oosten deze geweldige heirmacht zagen die daar als een ijzeren ringmuur in ’t verschiet opdoemde; als zij in de Augustuszon de speren en pieken konden zien schitteren of het bliksemschichten waren, en de harnassen blinken, dan moesten zij zich afvragen, wat zij daar tegenover hadden te stellen, en dan kwam het neer op eene bezetting van achthonderd man soldeniers, en dertienhonderd weerbare burgers, benevens eenige huislieden en visschers, uit de zeedorpen gevlucht, die eene schuilplaats had den gezocht in de stad. Zeker, de welgewapende voetknechten onder een Gouverneur als Cabeljauw, en zijn trouwen luitenant Willem van Sonnenberg, waren niet gering te achten. Zij hadden, behalve hun Overste, hoplieden die in dezen bloedigen strijd reeds hunne proeven hadden afgelegd te land en te water: Dirk Duyvel, de gevreesde Watergeus, Coenraad van Steenwijk, een koene strijder, vroom patriot, Jacques Hennebaert, een grimmige brommert, maar die zijn man stond en zijn volk wist te doen staan, Nikolaas Ruickhaver, even lakoniek in woorden als ras van daad. Van de kleine heirmacht, dus aangevoerd, was dus wel wat goeds te wachten voor wie haar niet telde maar woog. Ook onder de weerbare burgers waren er zeker nog wel van die kloeke vrijwilligers, die, onder Claes Rop, zich gezamenlijk met die van Hoorn indertijd hadden opgemaakt tot bijstand van het benarde Haarlem; er waren busschieters, doelisten, handen voetboogschutters, die wel eenigszins geoefend waren, maar die toch het wapenbedrijf nog niet anders hadden bij de hand gehad dan als lichaamsoefening, als spel, als vroolijke en vrije mededinging bij de gildefeesten, maar niet in ernst, in den bloedigen ernst van den strijd, waar het menschenlevens gold. Het meerendeel daarvan had nooit met vuurroer of musket omgegaan. Het boeren- en visschersvolk wist dapper met messen te vechten, dat is zeker, maar had niet geleerd spies of hellebaard te hanteeren, en, al had het die weten te gebruiken, nog had het ze niet onder zijn bereik! Men leefde in een tijd dat men eene koe kon krijgen voor eene spies, niet omdat het vee zoo overvloedig was bij het rooven en blakeren der Spanjaarden, die schapen en koeien bij honderden uit de weiden ontvoerden, maar omdat alle wapentuig even schaars als veel begeerd was. En onder zulke condities moest men de dui-