Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/76

Deze pagina is proefgelezen

soldaten had gevormd, die de vrees niet meer kenden en bereid; waren alle gevaar te trotseeren; die elkander gezworen haddern dat zij van geene overgave wilde hooren, ja zelfs niet tot spreken wilden komen met den vijand. Dat toonden ze, toen zekere hop man Steinbach, met een trommelslager als heraut zich zoo dicht onder de wallen bij de Friesche poort vertoonde, dat hij met den schildwachten eene woordenwisseling konde openen. Hij verzocht den bevelhebber der stad om een der Burgemeesters te mogen spreken. Daar een der soldaten hem echter herkende als denzelfden parlementair, wien men verdacht door verraad tot de overgave van Haarlem te hebben medegewerkt, werd hem aangezegd dat hij zich zou hebben te verwijderen, daar niemand der overigheid, verkoos met des vijands zendelingen in mondgemeenschap te komen. Toch bleef hij dralen en ronddraaien, zoodat men zijne boodschap slechts als een voorwendsel en hem zelf als een verspieder begon te beschouwen. Ook ontzagen de soldeniers zich niet hem toe te roepen, dat hij de schelm was die Haarlem had; verraden. Overtuigd dat hij niet tot zijn doel kon komen, wendde; hij zich om en trok af, met het uitgetogen zwaard dreigende, waarop een der schildwachten hem een kogel na zond, die het doel niet miste. Dit onbeduidend voorval gaf Don Frederik de overtuiging van den vasten wil der belegerden om zich tot het uiterste te verdedigen.

Intusschen werden deze gekweld door de onzekerheid hoe men daar buiten onder vrienden en bondgenooten over hun toestand dacht, en welke middelen men wilde aanwenden tot ontzet, daar zij maar al te goed wisten dat zij, ondanks de kleine voordeelen die zij van tijd tot tijd mochten behalen, niet bij machte waren de ontzettende heirmacht te verdrijven, die haar als met ijzeren armen omklemde.

Een machtige bondgenoot in dezen, op wiens bijstand zij konden rekenen, was het water, dat in een oogenblik het gansche, met volle recht dus genoemde Waterland als in een groot meer kon herscheppen, mits men de sluizen opende en de dijken doorstak. Een geweldige maatregel voorwaar, maar ook het snelste en zekerste middel om het geweld des vijands te keeren. Alléén kon de beknelde stad dat middel niet aanwenden en zoo besloot, zij haar nood te kennen te geven aan den Gouverneur en de Staten van Noord-Holland in een uitvoerig schrijven met de bede om ontzet, ware het ook door dat uiterste hulpmiddel.