Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/167

Deze pagina is proefgelezen

oogen flonkeren van genoegen. Fabian zeide toen tot de vrouwen:

»Vergiffenis, myladies! Wij zijn beiden uit Schotland en, als ik hoore, uit dezelfde landstreek."

En hij nam weer zijne plaats nevens de barones van Hemert, die met zichtbare deelneming die beide mannen had gadegeslagen, en zeer zacht tot Fabian zeide:

»Gij zijt de Graaf van Derby!"

»De bloedvijand van Dudley!" hernam hij schielijk en scherp; »doch de angel, daarmee ik hem steken kan, is gebroken als men mij kent."

»Ik versta u," sprak zij gevat. Fabian wendde zich toen tot Hemon. »Gij spreekt van uw Koning, zijt gij zoo gansch vergeten, dat uwe Koningin nog leeft?"

»Ja, maar hare afschuwelijke papistische regeering, als vader Knox zegt, heeft opgehouden met hare gevangenschap!"

»Ja, ik weet het: gij zijt een Presbyter tot in het merg toe!" glimlachte Fabian.

»Maar toch zult gij het meer vreemd vinden dan goed, meene ik, dat men de dochter van uwe Koningen in een vreemd land, waar zij herbergzaamheid zocht en meende gevonden te hebben, als misdadige handelt en vasthoudt."

»Overzeker, alléén Schotten komt het toe, eene Schotsche Koningin te richten."

»Zoo heeft de Koningin Elisabeth niet gedacht; althans zij heeft het proces tegen hare nicht en erfgename ingesteld, en deze is veroordeeld."

»Veroordeeld, hoe meent gij dat?"

»Ter dood!"

»Ter dood!" riepen alle vrouwen, ook mevrouw van Hemert, die dit woord nooit hooren kon, zonder het over te brengen op het verledene.

»Ter dood!" herhaalde Fabian.