Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/197

Deze pagina is proefgelezen

volmaakt, geen Sir Charles Grandisson, en de afstand tusschen Utrecht en het huis te Brakel scheen hem op eens verkort. Alle zwarigheden, die er vroeger opééngehoopt lagen tegen zijn heengaan naar Brakel, om er Maria Prouninck te volgen, werden als door tooverslag geëffend, zoo haast hij er de mogelijkheid van inzag, en inderdaad, het was ook iets anders, ongenood in te vallen in een kring van vroolijke jongelieden, waar niets hem riep dan een gevoel, dat te ernstig was om het ontijdig bloot te geven, of eene zuster te gaan opzoeken, waarvan men het wist, dat hij zich zelden scheidde.

Wat bond hem te Utrecht? Zijne zending was ten deele volbracht, en bij hetgeen er nog moest worden afgedaan, hing de voortgang niet van hem af, en vele dagen moesten er verloopen, eer hij het recht had, daar weder in te spreken. Als eerlijk Staatsman wilde hij geen gebruik maken van de sluipwegen der intrigue, noch de geheime mijnen der ornkooping openen om de belangen te bevorderen, die hem waren aanvertrouwd. Zijn verlaten van het kampperk kon hem bij de tegenpartij getuigenis strekken…

Deze overwegingen deden hem met eene zekere blijde drift overluid herhalen, wat hij reeds in zich zelven had gesproken:

»Zeker, waarom zoude ook ik niet naar Brakel gaan? Ik ben wel geen bekende van den jonker, maar toch geen vreemde voor den vader… En ben ik al niet bij de noodiging ingesloten, uitgesloten daarvan acht ik mij evenmin."

»Nu zijt ge juist, waar wij u hebben wilden," hernam jonkheer Ruisch glimlachend. »Ik zal gulle bekentenis doen. Luister! Uwe trouwe zuster was in ’t eerst niet te bewegen tot medegaan, schoon ze mijne kinderen dwong daarom niet van den tocht af te zien; maar toen nu ’t uur van afrijden gekomen was, de gansche vroolijke troep daar te zamen kwam om af te rijden, kon de arme Ada al de droeve verlatenheid van haar eenlijk thuis-