Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/201

Deze pagina is proefgelezen

gezelschap van zijne metgezellen kiest en dat van zoetzedige juffers, boven eene ernsthaf te samenkomst met statige heeren van ’t bestuur, als het niet volstrekt tot een plicht van zijn ambt hoort? Ik kan immers zeggen, waar gij zijt heengetogen, en daar men weet, dat jonkvrouw Odilia tot eene schoone joffer is opgegroeid en de heer van Azewijn naar een schoonzoon begint om te zien, zal hij het niet vreemd vinden, dat een jonker, als Wijndrik Rueel, zich onder de mededingers stelt naar dat kostbaar handje."

»Ik weet niet, wat mij het ergst zou wezen, zoo heer Prouninck dit dacht, of wat anders," zeide Wijndrik bij zich zelf; maar luid tot jonkheer Ruisch sprak hij met eene zekere vastheid, die veel zelfbeheersching bewees: »Wat daar ook van zij, jonkheer Pieter! mij betaamt het bij meester Prouninck te gaan, genood zijnde, en hebbende mijn woord gegeven."

En daarop nam hij zijn afscheid van den eersten Burgemeester; want hij voelde, dat een langer samenzijn met dezen zijne gemoedsstemming verraden zou, en liever dan dat droeg hij al de kwelling daarvan alleen.

Wij zullen zijne eenzaamheid vooreerst niet storen; maar e r zijn lezeressen, die zich reeds eene vraag hebben gedaan, die wij nu beantwoorden willen, zoo goed wij kunnen: hoe Wijndrik er uitzag? en bovendien met weinig woorden kan dat gezegd worden. Wijndrik Rueel was een oud-Hollandsch jonkman, in den echten, besten zin van het woord, maar zijn uiterlijk had niet zooveel onderscheidends, bovenal niets opzichtelijks, niets dat hem aanklaagde als somberen dweper of ijdelen fantast; voor wie hem liefhad, kon hij aantrekkelijkheid hebben boven duizenden; wie voor hem onverschillig was, zag zich door niets tegen hem ingenomen.. De degelijkheid en de diepte van zijn karakter sprak uit zijne vaste en fijne trekken, de eerlijkheid en de oprechtheid van zijn gemoed uit zijn trouw helderblauw oog,