Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/212

Deze pagina is proefgelezen

»Of tot eene ligue met Frankrijk tegen Engeland," sprak Prouninck.

»Een bondgenoot te meer zoude ons, althans in deze dagen niet ten onpas komen."

»Overwaar! maar sinds Anjou, biedt Frankrijk zoo groot vertrouwen niet."

»Wat er doch vaar mag zijn van eene zending des Graven van Derby naar het leger van Parma?" vroeg een Geldersche heer.

»Niets, voorzeker niets!" bevestigde Kiligrew; »de Koningin zoekt geene verbintenissen met de Spanjaarden, ik wil er een eed voor doen."

»Toch wordt voor waar verteld, dat de jonge Graaf van Derby met zulke onderhandelingen derwaarts is gegaan."

»Zoover ik weet, heeft de jonge Graaf van Derby geenerlei zending in den naam der Koningin, werwaarts ook, en zoo die heer zoo iets durfde onderstaan op eigen gelegenheid, zoude hem dat grootelijks ten kwade gerekend worden door mijne Vorstin, en zoo die heer zich in Utrecht of Holland vertoonde…"

»Zou hij er niet wel gekomen zijn! dat wil ik verzekeren!" sprak Prouninck.

»Zoude ik althans Uwe Edelheid zeer bidden wel scherpelijk onderzoek te doen, op welke wijze en door wiens ordre hij hier is — want ik geloove niet, dat mijne meesteres van zijn vertrek naar 't vasteland kennis draagt, en ik twijfel zelfs, oft Hare Majesteit hem tot dien overtocht oorlof zoude gever.…"

»Is die heer dan niet te betrouwen?" vroeg Prouninck

»Dat zegge ik niet — alleen hij is nog jong, onbedreven tot zaken, licht verleid, en zijne moeder…"

»Nu, zijne moeder?"

»De achtbaarheid van zekere hooge personaadjen eischt, dat men van deze Gravin zwijgt," sprak Kiligrew, op eens zeer bedachtzaam.