Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/213

Deze pagina is proefgelezen

Die opmerking stremde natuurlijk den loop van het gesprek en plotseling heerschte er een zwijgen, waaronder Kiligrew Prouninck aanzag, of hij van dezen het woord wachtte, dat het feestmaal bekortte, dat toch reeds op het einde liep.

Hetzij de gastheer dien wenk verkeerd begreep, of alvorens er gevolg aan te geven, een hoofddoel Van het samenzijn wilde getroffen hebben, hij richtte zich tot de Friesche, Geldersche en Overijselsche heeren en vroeg, zonder veel inleiding:

»Zijn er ook onder u, mijne heeren! die gedenken de buitengewone vergadering der Provinciale Staten hier binnen Utrecht bij te wonen?"

De meesten zagen strak en verwonderd op hem, en één hunner antwoordde, zeker in aller naam:

»Dat ze wel naar Utrecht waren gekomen, om over zekere bijzondere belangen te besogneeren, eer men gezamenlijk ter algemeene vergadering toog, doch dat zij geene instructiën hadden, ter bijwoning van eenige extraordinaire vergadering tot Utrecht."

»Gij zult die instructiën ontvangen, mijne heeren!" sprak Prouninck, opgeruimd, en met eene zekere stelligheid, alsof twijfel hier onmogelijk was. Daarop ietwat het voorhoofd rimpelend, voegde hij er bij: »Te dezer fine had ik zekere voorname personaadjen hier gewacht, die toch ontwijfelijk komen zullen…"

»Zou men mogen vragen, op wiens last die extraordinaire vergadering zou worden uitgeschreven?" vroeg de heer van Duivenee.

»Men wacht op dit punt nog de laatste decisie des Graven van Nieuwenaar," hernam Prouninck stoutweg; want het was juist diens aarzeling hierin, die hem met dezen op dat oogenblik in verschil had gebracht.

»Wie dan ook de uitvaardiger daarvan moge zijn, die vergadering kan niet als wettig gelden, wezende eene handeling tegen recht en forme," hervatte een ander Hollandsche heer.