Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/224

Deze pagina is proefgelezen

»Zeg liever: behoorden noodig te hebben; maar wij zijn niet meer in een eerlijk ridder-tornooi, wij zijn in een kamp van onrecht tegen…"

»Ja, spreek het vrij uit, tegen onrecht. Op dat punt is er door de onzen verricht, wat ik nooit zou geraden hebben."

»Ik zou gezegd hebben: tegen geweld uit nood, en daarom is een zulke mij hinderlijk, omdat hij nooit eene schrede ter rechter- of linkerzijde zal uitwijken, en wij, lacen! in ’t belang van ons verkort recht en in ’t waarachtig heil van den Lande door kracht zullen moeten nemen, waar men ons aan recht weigert."

»Noodlottige dwang, voorwaar! maar acht gij daarbij dan nog niet de gevaarlijksten, die zonder beginselen en zonder goede trouw geen anderen weg kiezen, dan die hun eigenbelang hun wijst…?"

»In één zin, ja; slechts tegen dezen ageert men op dezelfde wijze zonder forme van proces en met meerder ruste der consciëntie."

»Ik wilde doch op zulke wijze de ruste mijner consciëntie niet koopen, ten koste van der anderen vroomheid."

»Gij spreekt van koopen, maar daarop vooral doelde ik, dat dezulken omkoopbaar zijn, en dat men hen winnen kan, zelfs voor de goede zaak, mits men hen beloont; dat is mijne grieve, dat ik mijne Maria licht tot prijs zal moeten stellen voor anderen, waar ik liever een Wijndrik, als vrije gift, met hare hand had beschonken."

»Als u dat meenens is, verzaak dan den jonkman niet te snel, geef hem niet te licht op, blijf hem trekken en vasthouden, zooveel gij kunt; ik voorzeg u, dat hij ten leste tot u zal komen langs den rechten weg. Die is niet omkoopbaar, gij zegt wel; maar die gaat terug, als hij ziet, dat hij aan de zijde van het onrecht is, en zoo men hem dwingen will het mede te plegen."