Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/225

Deze pagina is proefgelezen

»Daar geve God zijn zegen toe!" hernam Prouninck ernstig, »dus zouden vreugd en rust in mijn gezin zich vereenigen laten met de openlijke belangen; maar om nog even op de laatsten te komen, master Kiligrew! wat dunkt u van…?"

Doch wij luisteren niet langer mede naar hun gesprek, dat enkel staatkunde geldt, en hebben ook niet noodig tegenwoordig te zijn bij dat, hetwelk volgde tusschen mevrouwe Prouninck en Wijndrik. Wij reizen liever met hem mede naar het kasteel te Brakel. Hij was een goed ruiter, die in vollen galop voorwaarts ijlde, met al de drift van zijne vier en twintig jaren, den hartstocht, die hem vervulde, den twijfel en de zorge, die hem aanprikkelden, en misschien nu ook wat gesterkt door goede hoop na het afscheid van den vader, dat toch eigenlijk boven verwachting eene goede wending genomen had, en van al die prikkeling moest somwijlen het arme paard de terugwerking voelen, hoe weinig het edele dier ook anders sporen noodig had of gewoon was. Nauwelijks gunJe hij hetzelve en zich zelf de noodige verpoozing, de nachtrust; rust toch moest er af, maar meer dan de onmisbare stond de innerlijke onrust hem niet toe, en op den namiddag van den tweeden dag, toen hij de torens van het oud en eerwaardig Huis in ’t oog kreeg, was hij wel zóó vermoeid, dat er nevens de vreugd van Maria’s wederzien nog plaats was voor de zinnelijke gedachte aan de ruste van ’t adellijk slaapsalet en het avondmaal, dat rle adellijke keuken hem waarborgde.

»Op mijne trouwe, daar komt ons nog een gast!" sprak de heer van Brakel, die op de estrade voor zijn hoog burgraam stond uit te kijken, en over de bevrozen slotgracht heen het oog had op het omringende landschap, en dat het vergezicht bood, niet als des zoroers gestuit door dik gebladerde boomen, nu slechts door vlokkige rijmkristallen gevuld. »’t Is bij St. Veith! een goed ruiter, en hij heeft een rit gedaan, dien zijn paard morgen nog