Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/227

Deze pagina is proefgelezen

maal zitten en zetels genoeg in mijn huis! Zoo er twintig kwamen, ik zou achten, dat er wat opziens zijn kon, tegen zooveel schotels meer binnen korten tijd, doch een enkele gast! Fij toch, fij, Gervaas! schaam u!"

»Heer! gij weet, dat uwe dienaren nooit opzien hebben tegen moeite in uw dienst, zonderling niet voor uwe gasten, alleen het is… het is… daar zijn hier nu zooveel lieden samen, heeren en jonkvrouwen, en dat…"

Maar door de bevelen, die heer Reinier had gegeven, om zelfs eene vraag tot binnenlaten te voorkomen, trad nu werkelijk Wijndrik de zaal in, slechts even voorafgegaan door een lakei, sie zijn naam luid uitsprak, terwijl hij hem inleidde, en belette dus de verdere discussiën tusschen den hofmeester en den gastheer over zijne toelating, terwijl de eerste den laatste alléén iets kon toefluisteren, waarop deze eene nogal geruststellende beweging maakte, en toen Wijndrik te gemoet ging.

»Wel, jonker Rueel! is dat een rit! Wees zóó wel gekomen als snel gekomen!" riep hij hem toe, en reikte hem beide handen met gulheid.

»Heer van Azewijn! dat ik kome, hoezeer ongenood, moge u bewijs zijn, hoezeer ik durfde rekenen op uwe gulle gastvrijheid; maar dat gij mij zelfs de bede bespaart…, of liever de ontschuldiging mijner stoutmoedigheid…"

»Ei, wat verontschuldiging! Alleen prijs niet te haastig! de gastvrijheid, die ik u te bieden heb, zal, lacen! eene schrale zijn, naar ik hoor. Toen gij binnenkwaamt, was ik in conferentie met mijn hofmeester hoe wij u voegzaam onder dak zouden brengen…"

»Zoo mijn oponthoud ook maar de allerminste zwarigheid brengt, wil ik liever…"

»Heengaan, meent ge misschien!" sprak de heer van Brakel heftig. »Vergiffenis, jonker! ik laat u liever inkerkeren in mijn