Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/237

Deze pagina is proefgelezen

wij meer onzen volksaard, dan bij het contramineeren van de autoriteit van den Gouverneur-Generaal, dien wij ons zelven hebben gekozen, en met zoo groote smeekingen genood hebben tot ons herwaarts over te komen. Het is ook om zulke redenen, dat ik mij aansluit aan Prouninck," vervolgde de heer van Brakel, terwijl hij den brief opnam, dien Wijndrik voor hem had nedergelegd, en dien hij nu voor ’t eerst scheen op te merken. »Met uw verlof, heer van Rueell ik ga zien, wat hij mij nieuws meldt."

»En ik met uw oorlof eens buiten vernemen, oft zich nog geen spoor merken laat van onze waaghalzen," sprak Wijndrik, die al veelmalen het oog verlangend naar de vensterramen had uitgestrekt; »de donker is al gevallen…"

»Vermoei u niet; de wachter heeft bevel, driemaal den hoorn te blazen, als hij de eerste slede bemerkt, wij gaan ze dan samen welkom heeten."

Wijndrik zuchtte; zijn ongeduld had den hoogsten top bereikt; het had hem den moed en den lust benomen van Brakel’s gevoelens te weerleggen, in zoover het niet de zijne waren; maar voor heer Reinier was de politiek een punt van te groot aanbelang, om het dus te laten varen. Zoo hernam hij, na den brief van Prouninck te hebben doorgelezen:

»Vergeef mij, heer Rueel! ik weet, dat gij van andere gevoelens zijt, en daar gij zijt van hen, die ze niet zullen doordrijven buiten recht, had ik niet de vrijheid, ze in uw bijzijn dus hard te condemneeren, als uw gastheer wezende. Het bediscussiëeren onzer opiniën zal u doch niet tegen wezen…?"

»Overzeker niet; met den heere Prouninck viel dat echter zwaar; deze is vrij al te absoluut in het opdringen van de zijne."

»Ik sta ook nogal vast op de mijne, doch ik ben dus overtuigd, dat de tijden zwaar zijn en de vereeniging van alle krach-