Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/242

Deze pagina is proefgelezen

Maar de heer van Azewijn riep hen toe:

»Leidt uwe joffers haastelijk naar binnen, jonkers! daar is niets zoo gevaarlijk, dan ’t verkouden na zulken tocht. Wie gereed is, ga binnen zonder ceremoniën."

De uitnoodiging maakte, dat de vier jongelieden zich eerder dan de anderen in de groote zaal samen vonden, waarde Maulde schielijk zitten aanschoof voor het vuur.

Wij weten niet of de heeren hunne dames in ’t gaan iets hadden ingefluisterd, dat verdere toespraak voor ’t oogenblik noodeloos maakte, maar wel, dat de beide juffers zich dicht bijéén plaatsten, als om in hare eendracht macht te scheppen, en dat niemand een woord sprak, wellicht omdat zij voelden, elkaar te veel te zeggen te hebben, om nu reeds te beginnen.

Maria Prouninck redde zich met zuchten, en zag steelsgewijs, dan eens naar Wijndrik, dan eens naar de Maulde. Ada Rueel staarde peinzend in de flikkerende vlammen, en de Maulde hervatte zich het eerst om te zeggen:

»Zonder nog een naam gehoord te hebben, ken ik u, edele heer! Jonkvrouw Ada heeft, naar ik meen, slechts één broeder!"

»Ik slechts deze zuster," hernam Rueel, hartelijker dan hij zelf wist, en door den ernstig hoffelijken toon van de Maulde gewonnen, »en gij begrijpt en verschoont daarom…"

Maar de heer van Brakel trad binnen, een drom zijner gasten voor zich uitstuwende, en op luiden toon zijnen bedienden bevelen gevende voor hun meeste gemak of verkwikking; daarop onze groep naderende, leidde hij Rueel bij ’t gezelschap in, met deze woorden:

»Jonker de Maulde en jonker Rueel hebben kennis gemaakt, maar voor de overigen is hij nog vreemdeling, toch niet om het lang te blijven, zoo ik achte."

Na dit korte ceremoniëel volgden er werkelijk herkenningen en kennismakingen, tot ten laatste de stem van den hofmeester alles afbrak, die ten avonddisch noodde.