Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/34

Deze pagina is proefgelezen

achten," zeide vrouw Cornelisz.; »maar het kind denkt toch op alles. "

»Het kind is een engel," stemde Jan Cornelisz. in, met een glimp van genoegen en trots.

»En toch bij zulke engeltjes groeit Satan mee op van binnen, naarmate ze in uiterlijken wasdom toenemen," zei meester Christoffel, nog knorrig over hare gevatheid; »doch eilieve, meester Jan! ik ben hier om u over ietwes te onderhouden wat mijne zaken raakt; ik heb een zeker geschrift belangende mijne konst, dat ik wilde geprent zien."

»Als ’t zaken betreft," sprak Cornelisz., »dan ga even met mij mijn kantoor binnen."

»Ik houd toch niet van meester Christoffel!" zei Deliana, toen zij met hare moeder alleen was.

»Noch ik, en vooral niet om ’t geen hij ons nu gebrouwen heeft. Een Utrechtsch meiske, eene Neerduitsche burgerdochter de tale leeren van vreemden, die licht zoo haast uit het land trekken als ze er in gekomen zijn, en werwaarts God haar behoeden mag een keer te doen! En dat noemt uw vader meegaan met het getij, en door de behoefte der tijden aangegeven."

Het meisje vleide zich zachtkens aan haar schoot.

»Och, moeder! stel u tevreden, ik zal er geen lood vlas minder om spinnen." En opnieuw het wijsje hervattend waarmee zij was binnengekomen, zette zij haar spinnewiel dicht bij het raam en begon lustig haar arbeid.

Vrouw Cornelisz. zag minzaam op haar.

»Ach! aan ’t kind hapert het niet," sprak ze binnensmonds; »maar meester Cornelisz. is altijd vol inbeelding."

Misschien had die huismoeder gelijk, dat noch voor haar kind, noch voor haar huis, die oefeningen nuttig en gewenscht waren; ook wellicht daarin, dat haar gemaal wenschen en hersenschimmen kweekte, die boven zijn stand gingen; maar waarheid was