Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/348

Deze pagina is proefgelezen

uit mij zelve; en toen hij hem nam, was ik dankbaar en blijde, als had ik zelve groot goed gewonnen. Gij vergeeft, niet waar?" vroeg zij, op eens van toon wisselend, en als verwonderd, dat zij zoo licht over eene bekentenis was heengekomen, waartegen hare schuchterheid zooveel opzien had gehad. Gideon zag medelijdend op haar, bedacht zich eene wijle, en zeide toen alleen:

»Maar dat is wel zeer vergefelijk, mijn kind! en gij hadt niet noodig gehad, daaraf zoo groot geheim te maken. Het ligt in ons aller aard, zaken of personen, daartoe wij ons getrokken voelen, door zekere voorliefde, somwijlen offers te brengen, en dit hier was nu wel gering…"

»Zoo oordeelde hij het niet; het tegendeel zag hij mij aan en voor het eerst sprak hij tot mij met goedheid, en toen ook was ’t, dat hij mij de belofte deed, daaraf ik u sprak."

»Zoo heeft hij u niet door vleitaal of bedriegelijke woorden voor zich getracht te winnen?"

»Nooit was zulk opzet verder van eenig mensch dan hem. Master Fabian is een stug, streng man, door veel weerspoed en lijden ietwat scherp en norsch, en toch, en toch… is zijne norschheid mij liever dan de goedheid van anderen, de uwe zelfs, welwaarde heer! Ik vrage mij zelve, hoe kan dat zijn?"

»En wat zeggen uwe ouders bij die toegenegenheid tot master Fabian?"

»Mijne ouders?" herhaalde zij, »die… die weten dat niet; die moeten dat ook niet weten,… mijne moeder vooral niet; zij haat de Engelschen, en denkt gansch anders over master Fabian dan ik…; en daarbij zij heeft gewoonte, bij misverstand, zoo heftig uit te vallen…"

»Ja, ja! ik begrijp u, en ’t is ook beter, dat gij zelve het hun niet mededeelt; wilt gij, dat ik…"

»Behoede ons, neen, welwaarde heer! ik bidde u de uiterste