Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/354

Deze pagina is proefgelezen

ijver bezield om zijn wensch te vervullen, gaf ze Werner het teeken dat hij zich verwijderen moest, maar hij schudde treurig het hoofd en bleef staan, onwrikbaar als de vastgeschroefde pers, waartegen hij leunde. Deliana vouwde smeekend de kleine handen, Werner’s oogen raakten vol tranen, maar hij bleef; Fabian glimlachte met snijdenden hoon, en trappelde van ongeduld; Deliana was ten einde raad, want zij begreep, dat de trouwe stomme een bevel had, dat hij niet zou overtreden. Ten laatste zag zij een kleinen sleutel aan zijn gordel hangen; zij wees er naar, en met een diepen doffen zucht boog hij toen het hoofd, als een wenk van toestemming, maar zijn oog volgde haar smartelijk, terwijl zij Fabian aanzag en, met de volle blijdschap van haar triomf, tot hem zeide:

»In Werner’s kamer, hier aan ’t eind van de prenterij, Sir! zullen wij ongestoord zijn, zooals gij verlangt; wil mij volgen."

Dit was niet precies wat Fabian verlangde, maar hij zag wel, dat er voor ’t oogenblik niets anders te verkrijgen was, en dat hij voor zichtig moest zijn met zijn doel niet al te vroeg bloot te geven. Zoo volgde hij haar, het gelaat plooiende tot zekere voldaanheid. Werner ging voor, ontgrendelde de deur van het kleine vertrek, dat hem als meester-knecht toeliet zich af te zonderen, zonder te ver van de werkplaats gescheiden te zijn, en toen Fabian en Deliana waren binnengetreden, sloot hij de deur van buiten, en bleef er voor staan, de handen kruisende op de borst, ten bewijze van trouwe en berusting, maar bij afwisseling bleek als marmer en rood als gloeiend ijzer onder ingehouden zielesmart.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .


»En nu, master Fabian! gelief mij te zeggen, waartoe mijne zwakke hulp u nut kan zijn?" begon Deliana, nadat Fabian plaats had genomen op de éénige zitplaats, die men er vond, een houten bank, die bij een lessenaar stond.